ECLI:NL:RVS:2002:AE7176

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201390/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vergunning Drank- en Horecawet door dagelijks bestuur deelgemeente Delfshaven

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 september 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning op basis van de Drank- en Horecawet (DHW) door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven. De zaak werd behandeld op 26 juli 2002, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Matadien. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. A.M. Wiechers, werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken van de deelgemeente.

De procedure begon met een besluit van het dagelijks bestuur op 29 november 2000, waarin de aanvraag van appellant voor een DHW-vergunning werd afgewezen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het dagelijks bestuur verklaarde zijn bezwaar ongegrond op 15 mei 2001. De rechtbank te Rotterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 22 januari 2002, waartegen appellant hoger beroep aantekende.

De Afdeling oordeelde dat appellant niet beschikte over de vereiste Verklaring Sociale Hygiëne of een verklaring van vakbekwaamheid, wat een dwingende reden was voor de afwijzing van de vergunning. Appellant voerde aan dat hij door de latere beslissing van het dagelijks bestuur in een slechtere positie was gekomen, maar de Afdeling oordeelde dat de relevante bepalingen niet wezenlijk waren veranderd en dat het dagelijks bestuur terecht had gehandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200201390/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 22 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2000 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW).
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor Bezwaar- en Beroep van de deelgemeente Delfshaven van 19 april 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 januari 2002, verzonden op 25 januari 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 mei 2002 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door
mr. A.M. Wiechers, werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken van de deelgemeente Delfshaven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat appellant niet beschikt over een Verklaring Sociale Hygiëne of een verklaring van vakbekwaamheid, hetgeen een dwingende weigeringsgrond oplevert voor de gevraagde vergunning. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur het bezwaar tegen de weigering appellant een DHW-vergunning te verlenen om die reden terecht ongegrond verklaard heeft.
2.2. Appellant betoogt in een slechtere positie te zijn terecht gekomen, doordat het dagelijks bestuur pas na de op 1 november 2000 inwerkinggetreden wijziging van de DHW op zijn aanvraag heeft beslist. Volgens appellant had hem onder de oude wetgeving een tijdelijke of voorwaardelijke DHW-vergunning kunnen worden verstrekt.
2.3. Dit betoog faalt, nu de relevante bepalingen, zoals die vlak voor 1 november 2000 golden, op dit punt niet afwijken van de huidige wettekst.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002
306-426.