ECLI:NL:RVS:2002:AE7180

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106105/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en stillegging bouwwerkzaamheden door burgemeester en wethouders van Oss

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant sub 1 ongegrond verklaarde. Appellant sub 1 had bezwaar gemaakt tegen besluiten van burgemeester en wethouders van Oss, die hem gelast hadden om de bouwwerkzaamheden op zijn perceel te staken en hem geen vergunning verleenden voor het aanpassen van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de burgemeester en wethouders rechtmatig waren.

De Raad van State behandelt het hoger beroep en overweegt dat appellant sub 1 de bouwwerkzaamheden had moeten staken, omdat de bouwvergunning voor het aanpassen van de woning in rechte onaantastbaar was geworden. Appellant sub 1 betoogde dat de ambtshalve beslissing van de inspecteur van de Afdeling Bouwen en Wonen, die de verlenging van de carport goedkeurde, gelijkgesteld moest worden aan het verlenen van een bouwvergunning. De Raad van State verwierp dit betoog, omdat een mondelinge mededeling van de inspecteur niet kan worden vergeleken met een formele vergunning.

Daarnaast werd vastgesteld dat het bouwplan in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan. Appellant sub 1 voerde aan dat de rechtbank had miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte geen vrijstelling verleenden op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ook dit betoog faalde, omdat de rechtbank terecht oordeelde dat de wettelijke vereisten voor het verlenen van een vrijstelling niet waren voldaan.

De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning moesten weigeren en dat zij in redelijkheid gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om de bouwwerkzaamheden stil te leggen. Het hoger beroep van appellante sub 2 werd niet-ontvankelijk verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200106105/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant]
2. [appellante], beiden wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant sub 1
en
burgemeester en wethouders van Oss.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Oss (hierna: burgemeester en wethouders) appellant sub 1 gelast met onmiddellijke ingang de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie] te [plaats] te staken die afwijken van de op 30 november 1999 verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 8 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders geweigerd appellant sub 1 vergunning te verlenen voor het aanpassen van de woning (vergroten van de carport).
Het tegen deze besluiten door appellant sub 1 gemaakte bezwaar hebben burgemeester en wethouders bij (afzonderlijke) besluiten van 10 oktober 2000 ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 13 september 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 oktober 2001, verzonden op 31 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant sub 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A. Keijzers en mr. W. de Wit, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep van appellante sub 2 overweegt de Afdeling als volgt. Het hoger beroep is door appellant sub 1 mede namens zijn [echtgenote] ingediend. Vastgesteld wordt dat appellant sub 1 als enige en op eigen naam bezwaar en (ook) beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Nu de in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde situatie zich niet voordoet, is het hoger beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk.
2.2. Vast staat dat de bij besluit van 30 november 1999 verleende bouwvergunning voor het aanpassen van de woning [locatie] te [plaats] in rechte onaantastbaar is geworden. Deze bouwvergunning betreft het gedeeltelijk dichtmaken van de reeds aanwezige carport aan de voor- en linkerzijde. Op 24 januari 2000 heeft appellant sub 1 een aanvraag om bouwvergunning voor het aanpassen van de woning ingediend. Deze aanvraag ziet op het aan de voorzijde verlengen van de carport van circa 6,40 meter naar 8,80 meter.
2.3. Appellant sub 1 heeft in hoger beroep allereerst betoogd dat de ambtshalve genomen – en telefonisch medegedeelde - beslissing van de inspecteur van de Afdeling Bouwen en Wonen, dat de verlenging (vergroting) van de carport akkoord is bevonden en dat deze wijziging ten opzichte van het oorspronkelijk vergunde bouwplan zodanig beperkt was dat deze geacht werd onderdeel uit te maken van de eerder verleende bouwvergunning, op één lijn te stellen is met het verlenen van een bouwvergunning door het daartoe bevoegde bestuursorgaan. Om die reden hadden burgemeester en wethouders volgens appellant sub 1 niet meer mogen beslissen op de eerder gedane aanvraag om bouwvergunning, temeer nu zij deze aanvraag niet hebben gepubliceerd. De rechtbank heeft dit volgens hem miskend.
2.3.1. Dit betoog faalt. Uit de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat geringe wijzigingen in een vergund bouwplan door middel van het aanhechten van een revisietekening aan het oorspronkelijke bouwplan worden afgedaan door de inspecteur van de Afdeling Bouwen en Wonen. Anders dan appellant sub 1 meent, kan een mondelinge mededeling van deze inspecteur nimmer op één lijn worden gesteld met het verlenen van een bouwvergunning door burgemeester en wethouders, nog daargelaten of deze wijziging ten opzichte van het oorspronkelijk vergunde bouwplan kan worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard. Bovendien zijn de gewijzigde bouwtekeningen niet voorzien van het gebruikelijke stempel met de tekst “tegen revisie geen bezwaar”. De rechtbank heeft derhalve met recht geoordeeld dat burgemeester en wethouders de aanvraag om bouwvergunning derhalve terecht (alsnog) in behandeling hebben kunnen nemen. Dat de aanvraag om bouwvergunning niet is gepubliceerd, maakt dit niet anders.
2.4. Onbetwist is dat het bouwplan is gesitueerd in de perceelsgrens en mitsdien in strijd is met de voorschriften die deel uitmaken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Mikkeldonk” en het uitwerkingsplan “Schalkskamp”.
2.5. Appellant sub 1 heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte hebben geweigerd vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, te verlenen.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. Gelet op het overgangsrecht bij de Wet van 1 juli 1999 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in werking getreden op 3 april 2000, is op een aanvraag om bouwvergunning die is ingekomen voor 3 april 2000, zoals hier het geval, de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing zoals die gold vóór laatstgenoemde datum. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders geen vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, konden verlenen, reeds omdat niet aan de wettelijke vereisten voor toepassing van die procedure was voldaan. Voor het gebied, waarin het perceel gelegen is, gold immers geen voorbereidingsbesluit en er was ook geen ontwerp voor een herziening van een bestemmingsplan ter inzage gelegd.
2.6. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, dienden te weigeren, gelijk zij hebben gedaan.
2.7. Ten aanzien van het beroep van appellant sub 1 op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling dat een zodanig beroep, wat daarvan ook zij, nimmer kan leiden tot de verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.8. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders in redelijkheid gebruik hebben kunnen maken van de hen ingevolge artikel 11.1 van de Bouwverordening van de gemeente Oss toekomende bevoegdheid tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden. Appellant sub 1 heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de rechtbank daarover onjuist heeft geoordeeld.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002
53-406.