ECLI:NL:RVS:2002:AE7187

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200081/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • C. de Gooijer
  • C.A. Terwee-van Hilten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning verleend door burgemeester en wethouders van Westvoorne

Op 4 september 2002 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in een hoger beroep van een appellant tegen de burgemeester en wethouders van Westvoorne. De zaak betrof de verlening van een bouwvergunning voor het vergroten van een woning en een schuur op een perceel. De burgemeester en wethouders hadden op 24 oktober 2000 vrijstelling en bouwvergunning verleend, maar het daartegen gemaakte bezwaar werd op 8 mei 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank te Rotterdam verklaarde op 15 november 2002 het beroep van de appellant ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep, dat op 4 januari 2002 bij de Raad van State werd ingediend.

De appellant betoogde dat de burgemeester en wethouders onzorgvuldig hadden gehandeld door een bouwvergunning te verlenen, terwijl er reeds van rechtswege een bouwvergunning was verleend. Hij stelde dat dit leidde tot organisatorische en financiële problemen. Daarnaast maakte hij bezwaar tegen de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden en tegen de verhoging van de legeskosten. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders niet verplicht waren om de termijn van dertien weken in acht te nemen, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Kruiningergors". De rechtbank had dit oordeel terecht bevestigd.

Wat betreft de bezwaren van de appellant tegen de voorwaarden van de vergunning, oordeelde de Afdeling dat hij niet had aangetoond nadeel te ondervinden van deze standaardvoorwaarden. Ook het bezwaar tegen de verhoging van de leges werd niet ter beoordeling gesteld, aangezien dit niet relevant was voor de vraag of de bouwvergunning kon worden verleend. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200200081/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 15 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Westvoorne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning en een schuur op het perceel [locatie].
Bij besluit van 8 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 november 2002, verzonden op 30 november 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat burgemeester en wethouders onzorgvuldig hebben gehandeld door een bouwvergunning te verlenen nadat reeds van rechtswege een bouwvergunning was verleend. Hierdoor, zo stelt hij, ondervond hij organisatorische en financiële problemen en heeft hij diverse procedures moeten opstarten. Appellant maakt voorts bezwaar tegen de aan de vergunning verbonden voorwaarden en tegen de verhoging van de legeskosten.
2.2. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ingevolge het tweede lid hun beslissing voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid is de bouwvergunning ingevolge het vierde lid van rechtswege verleend. Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing indien – kort gezegd – het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Tussen partijen is niet in geschil en de Afdeling stelt dat ook vast, dat het betrokken bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kruiningergors”. Derhalve behoefden burgemeester en wethouders bij de beslissing op de bouwaanvraag van appellant niet de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn in acht te nemen en is de bouwvergunning niet van rechtswege verleend.
De rechtbank is eveneens tot dit oordeel gekomen.
2.3. Appellant heeft bezwaar tegen de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Hij heeft echter niet vermeld van deze voorwaarden, die overigens standaardvoorwaarden zijn, nadeel te ondervinden en de Afdeling ziet niet in waarin dit nadeel zou moeten bestaan.
2.4. Voorzover appellant bezwaar maakt tegen het verhogen van de bouwleges, overweegt de Afdeling dat de vaststelling van leges niet ter beoordeling staat bij de vraag of de bouwvergunning kon worden verleend. De rechtbank heeft dit bezwaar dan ook terecht buiten beschouwing gelaten.
Voorzover het hoger beroep is gericht tegen de gevolgde procedure, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002
164.