200200081/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 15 november 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Westvoorne.
Bij besluit van 24 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning en een schuur op het perceel [locatie].
Bij besluit van 8 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 november 2002, verzonden op 30 november 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat burgemeester en wethouders onzorgvuldig hebben gehandeld door een bouwvergunning te verlenen nadat reeds van rechtswege een bouwvergunning was verleend. Hierdoor, zo stelt hij, ondervond hij organisatorische en financiële problemen en heeft hij diverse procedures moeten opstarten. Appellant maakt voorts bezwaar tegen de aan de vergunning verbonden voorwaarden en tegen de verhoging van de legeskosten.
2.2. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ingevolge het tweede lid hun beslissing voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid is de bouwvergunning ingevolge het vierde lid van rechtswege verleend. Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing indien – kort gezegd – het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Tussen partijen is niet in geschil en de Afdeling stelt dat ook vast, dat het betrokken bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kruiningergors”. Derhalve behoefden burgemeester en wethouders bij de beslissing op de bouwaanvraag van appellant niet de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn in acht te nemen en is de bouwvergunning niet van rechtswege verleend.
De rechtbank is eveneens tot dit oordeel gekomen.
2.3. Appellant heeft bezwaar tegen de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Hij heeft echter niet vermeld van deze voorwaarden, die overigens standaardvoorwaarden zijn, nadeel te ondervinden en de Afdeling ziet niet in waarin dit nadeel zou moeten bestaan.
2.4. Voorzover appellant bezwaar maakt tegen het verhogen van de bouwleges, overweegt de Afdeling dat de vaststelling van leges niet ter beoordeling staat bij de vraag of de bouwvergunning kon worden verleend. De rechtbank heeft dit bezwaar dan ook terecht buiten beschouwing gelaten.
Voorzover het hoger beroep is gericht tegen de gevolgde procedure, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002