200201697/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 1 maart 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Uithoorn.
Bij besluit van 18 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Uithoorn (hierna: burgemeester en wethouders) aan "Uba Bouw B.V." vrijstelling op grond van artikel 2.1.5, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening en bouwvergunning verleend voor de bouw van zes woningen op het perceel kadastraal bekend UHN00 C 03447 G 0000, gelegen aan de Schans.
Bij besluit van 23 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2002, waar appellanten, van wie [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. R. Vos, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg en ing. W.M. van de Lagemaat, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord “Uba Bouw B.V.”, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders een onjuiste toepassing hebben gegeven aan artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. De aangevallen uitspraak ontbeert op dit punt volgens hen een deugdelijke motivering.
2.2. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het eerste lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
2.3. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders, gelet op de omvang en de bestemming van het bouwplan, te weten zes eengezinswoningen, terecht geen aanleiding hebben gezien van vergunninghoudster te eisen dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte diende te zijn aangebracht in, op of onder deze woningen, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat erbij behoort. Burgemeester en wethouders hebben daarbij mede het aantal parkeerplaatsen dat in de omgeving van het bouwplan aanwezig is en nog zal worden aangelegd in aanmerking genomen. Gelet hierop hebben burgemeester en wethouders terecht geen toepassing gegeven aan het vierde lid van artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. De rechtbank is op goede gronden tot dit zelfde oordeel gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002