ECLI:NL:RVS:2002:AE7199

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201697/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam over bouwvergunning en vrijstelling gemeentelijke Bouwverordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 1 maart 2002. De rechtbank had het beroep gegrond verklaard en de beslissing van burgemeester en wethouders van Uithoorn om vrijstelling te verlenen voor de bouw van zes woningen op een kadastraal perceel vernietigd. De burgemeester en wethouders hadden op 18 oktober 1999 vrijstelling verleend op grond van artikel 2.1.5 van de gemeentelijke Bouwverordening. Appellanten stelden dat de rechtbank had miskend dat de burgemeester en wethouders een onjuiste toepassing hadden gegeven aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening, dat eisen stelt aan de parkeerruimte bij nieuwbouw.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 augustus 2002 behandeld. Appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en de burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ambtenaren, waren aanwezig. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders terecht geen eisen hebben gesteld aan de parkeerruimte, gezien de omvang en bestemming van het bouwplan. De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de vrijstelling terecht was verleend, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State op 4 september 2002 bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de beslissing van de burgemeester en wethouders om vrijstelling te verlenen voor de bouw van de woningen in stand blijft.

Uitspraak

200201697/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 1 maart 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Uithoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Uithoorn (hierna: burgemeester en wethouders) aan "Uba Bouw B.V." vrijstelling op grond van artikel 2.1.5, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening en bouwvergunning verleend voor de bouw van zes woningen op het perceel kadastraal bekend UHN00 C 03447 G 0000, gelegen aan de Schans.
Bij besluit van 23 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2002, waar appellanten, van wie [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. R. Vos, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg en ing. W.M. van de Lagemaat, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord “Uba Bouw B.V.”, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders een onjuiste toepassing hebben gegeven aan artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. De aangevallen uitspraak ontbeert op dit punt volgens hen een deugdelijke motivering.
2.2. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het eerste lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
2.3. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders, gelet op de omvang en de bestemming van het bouwplan, te weten zes eengezinswoningen, terecht geen aanleiding hebben gezien van vergunninghoudster te eisen dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte diende te zijn aangebracht in, op of onder deze woningen, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat erbij behoort. Burgemeester en wethouders hebben daarbij mede het aantal parkeerplaatsen dat in de omgeving van het bouwplan aanwezig is en nog zal worden aangelegd in aanmerking genomen. Gelet hierop hebben burgemeester en wethouders terecht geen toepassing gegeven aan het vierde lid van artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. De rechtbank is op goede gronden tot dit zelfde oordeel gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002
164.