ECLI:NL:RVS:2002:AE7427

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200996/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer inzake illegaal gebouwde loods voor autohandel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. De appellant had een dwangsom opgelegd gekregen om een illegaal gebouwde loods, die gebruikt werd voor zijn autohandel, te verwijderen. De burgemeester en wethouders hadden op 14 maart 2001 de appellant gelast om de loods te verwijderen, wat hij betwistte. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 13 december 2001, ging de appellant in beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem, die op 25 januari 2002 het beroep eveneens ongegrond verklaarde.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 augustus 2002, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, waaronder mr. ing. R.J. Janse, en de burgemeester en wethouders door mr. P.D. Bes. De Raad heeft vastgesteld dat de loods in strijd was met het bestemmingsplan en zonder bouwvergunning was opgericht, wat in strijd is met de Woningwet. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om af te zien van handhavend optreden.

De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij werd gesteld dat de burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hadden gesteld dat er geen mogelijkheden waren voor vrijstelling van de loods. De argumenten van de appellant werden verworpen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200200996/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 25 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de illegaal gebouwde loods ten behoeve van de autohandel op het [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 13 december 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit, waarin opgenomen het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 28 januari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtingde] en mr. ing. R.J. Janse, gemachtigden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
mr. P.D. Bes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Blijkens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zwaanshoek” rust op het perceel deels de bestemming “tuinen en erven”en deels de bestemming “woondoeleinden”. Niet in geschil is dat de loods met deze bestemming in strijd is. Voorts staat vast dat de loods zonder bouwvergunning is opgericht, waarmee in strijd is gehandeld met artikel 40 van de Woningwet.
2.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan alleen in bijzondere gevallen van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.3. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om vrijstelling voor de loods te verlenen en dat artikel 26, tweede lid, sub a, van de voorschriften uitsluitend toestaat een bestaand bouwwerk binnen de bestaande oppervlaktematen te vernieuwen. De opvatting van appellant dat een wijziging van een bouwwerk niet kan plaatsvinden zonder het bouwwerk te vergroten, wordt dan ook niet gedeeld.
2.4. Evenzeer terecht is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat de weigering van burgemeester en wethouders om op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking aan een vrijstellingsprocedure te verlenen, niet onredelijk is te achten. Niet is gebleken dat burgemeester en wethouders in dat kader niet alle in het geding zijnde belangen zorgvuldig hebben afgewogen. Anders dan appellant heeft gesteld is een gemeentelijk beleidsstuk voor het afwegen van die belangen niet vereist.
2.5. Voorts heeft de voorzieningenrechter het betoog van appellant dat de loods past binnen artikel 10 van de planvoorschriften op juiste gronden verworpen. De stelling van appellant dat de loods slechts gedeeltelijk wordt gebruikt ten behoeve van het autobedrijf wordt niet gevolgd, nu uit eerdere correspondentie van appellant met burgemeester en wethouders het tegendeel blijkt en inspecteurs van de gemeente herhaaldelijk hebben geconstateerd dat de loods uitsluitend ten behoeve van het autobedrijf van appellant wordt gebruikt.
2.6. De bezwaren van appellant betreffende de invordering van de verbeurde dwangsom dienen buiten beschouwing te blijven, aangezien niet de Afdeling, maar de burgerlijke rechter bevoegd is daarover te oordelen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
202.