200201761/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 1], gevestigd te [plaats], handelend namens [appellanten sub 2], alsmede [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 6 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 21 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) krachtens artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het vervangen van de stalen kozijnen door kunststofkozijnen in de panden [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 5 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders hun besluit van 21 oktober 1999 herroepen in die zin dat [appellanten sub 3] bestuursdwang zonder kostenverhaal wordt aangezegd om de kozijnverandering in voornoemde panden binnen drie maanden na verzending van dit besluit ongedaan te maken en [appellanten sub 2] het kostenverhaal wordt aangezegd voor het geval niet binnen deze termijn aan de bestuursdwangaanschrijving is voldaan. Burgemeester en wethouders hebben de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Adviescommissie bezwaarschriften van 13 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 februari 2002, verzonden op 14 februari 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 26 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.N. Dijkman, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E. de Ridder, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het vervangen van stalen kozijnen door kunststofkozijnen niet kan worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard in de zin van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet. Zij stellen dat voor de werkzaamheden geen bouwvergunning is vereist, zodat burgemeester en wethouders niet bevoegd waren bestuursdwang aan te zeggen.
2.2. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 december 1994, nummer H01.94.0028, BR 1995/218) dient de term "van niet-ingrijpende aard" in bouwkundige en in stedenbouwkundige zin te worden opgevat. Hierbij speelt zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.
2.3. De Afdeling is gelet op de overgelegde en ter zitting getoonde foto’s van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gevel van het huizenblok aan het Veluweplein een architectonische waarde heeft en dat de vervanging van de kozijnen een substantiële en ingrijpende inbreuk hierop vormt. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat platte kunststof profielen zijn geplaatst die breder zijn dan de voorheen aanwezige slanke stalen profielen en dat de indeling van de profielen is gewijzigd. Bovendien is de wijziging direct vanaf de straat te zien. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de betrokken verandering niet kan worden aangemerkt als een wijziging van niet-ingrijpende aard. Voor deze verandering was derhalve een bouwvergunning vereist, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders bevoegd waren bestuursdwang aan te zeggen.
2.4. Alleen in bijzondere gevallen mag het daartoe bevoegde bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht bestaat op legalisatie.
2.5. Appellanten betogen, dat, indien geoordeeld zou moeten worden dat voor het vervangen van de betrokken kozijnen wel een vergunning is vereist, burgemeester en wethouders ten onrechte het standpunt hebben ingenomen dat die verandering niet kan worden gelegaliseerd. Voorts betogen zij dat, indien legalisatie niet mogelijk zou zijn, de toepassing van bestuursdwang desondanks achterwege zou moeten blijven. Zij doen hierbij een beroep op het gelijkheidsbeginsel door erop te wijzen dat op vele plaatsen in de wijk, met name aan de De La Reyweg, gevelveranderingen hebben plaatsgevonden.
2.6. Burgemeester en wethouders hebben hun standpunt dat legalisatie niet mogelijk is gebaseerd op een negatief advies van de welstandscommissie. Zij stellen dat de kozijnvervangingen op andere plaatsen in de wijk niet goed vergelijkbaar zijn met de kozijnvervanging aan de [locatie] en dat er in stedenbouwkundig opzicht relevante verschillen zijn. Bovendien is bij de onderhavige gevel aan de [locatie] sprake van een eerste wijziging terwijl aan de door appellant genoemde De La Reyweg reeds vele gevelveranderingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast staan de panden [locatie] in een gebied waarop het Monumenten Inventarisatieprojekt van toepassing is. Het wijzigen van gevels is gelet op dit projekt slechts mogelijk wanneer het materiaal, de vorm en de kleur van het origineel worden benaderd. Dit is bij de ter plaatse aangebrachte kozijnen volgens burgemeester en wethouders niet het geval. Burgemeester en wethouders stellen vervolgens dat zij in de nota “Bouwen met vergunning” hun beleid met betrekking tot het illegaal bouwen hebben aangescherpt en dat dit beleid ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat er met betrekking tot de verandering van de kozijnen in de betrokken panden geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Nu appellanten in hoger beroep hun standpunt dat legalisatie mogelijk is slechts herhalen en daarnaast geen contra-expertise hebben laten verrichten waaruit blijkt dat burgemeester en wethouders ten onrechte het negatieve advies van de welstandscommissie hebben gevolgd, faalt hun betoog. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank tevens met juistheid overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002