ECLI:NL:RVS:2002:AE7434

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200430/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning voor kap van coniferen door burgemeester en wethouders van Epe

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen, die op 11 december 2001 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vergunning die burgemeester en wethouders van Epe op 25 oktober 2000 hebben verleend voor de kap van vier coniferen aan een specifieke locatie in de gemeente Epe. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 22 maart 2001 ongegrond verklaard. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden aanvulden in januari en februari 2002.

De Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2002 ter zitting behandeld, waarbij appellanten in persoon verschenen en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door mr. M.W.L. Ferier. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak moeten beoordelen of de burgemeester en wethouders in redelijkheid tot de vergunning voor de kap van de coniferen konden besluiten, rekening houdend met de belangen van de natuur, het landschap, en de cultuurhistorische waarde van de houtopstand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van onevenwichtigheid in de afweging van deze belangen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 september 2002.

Uitspraak

200200430/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 11 december 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Epe (hierna: burgemeester en wethouders) kennelijk de gemeente vergunning verleend voor de kap van - voorzover thans van belang - vier coniferen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 maart 2001 hebben zij het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 2001, verzonden op 17 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij faxbericht van 20 februari 2002. Deze stukken zijn aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2002, waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Ferier, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.5.2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Epe (APV) is het – voorzover thans van belang - verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3.a van de APV kan de kapvergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.2. De rechtbank had te onderzoeken of sprake is van zodanige onevenwichtigheid van de afweging van alle betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot vergunning van de kap van de vier coniferen hebben kunnen besluiten. Zij heeft terecht voor dat oordeel geen grond gevonden.
2.3. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
195-209.