ECLI:NL:RVS:2002:AE7434
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- C. Sparreboom
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vergunning voor kap van coniferen door burgemeester en wethouders van Epe
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen, die op 11 december 2001 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vergunning die burgemeester en wethouders van Epe op 25 oktober 2000 hebben verleend voor de kap van vier coniferen aan een specifieke locatie in de gemeente Epe. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 22 maart 2001 ongegrond verklaard. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden aanvulden in januari en februari 2002.
De Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2002 ter zitting behandeld, waarbij appellanten in persoon verschenen en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door mr. M.W.L. Ferier. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak moeten beoordelen of de burgemeester en wethouders in redelijkheid tot de vergunning voor de kap van de coniferen konden besluiten, rekening houdend met de belangen van de natuur, het landschap, en de cultuurhistorische waarde van de houtopstand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van onevenwichtigheid in de afweging van deze belangen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 september 2002.