ECLI:NL:RVS:2002:AE7446

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200268/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 5 december 2001. De appellante had eerder een toevoeging voor rechtsbijstand ontvangen, maar deze werd op 23 september 1999 door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Arnhem ingetrokken. Tevens werd op 29 september 1999 haar verzoek om een nieuwe toevoeging afgewezen. De raad voor rechtsbijstand te Arnhem verklaarde de tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond. De rechtbank te Arnhem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 5 december 2001. Tegen deze uitspraak heeft de appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 11 januari 2002.

De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 29 augustus 2002 was de appellante aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot, terwijl de raad vertegenwoordigd werd door mr. P.A.W. Slaats. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak de gronden van het beroep van de appellante weergegeven en kwam tot de conclusie dat het beroep ongegrond was. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van de appellante een herhaling was van de eerder aangevoerde argumenten en dat deze niet leidden tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 11 september 2002.

Uitspraak

200200268/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 5 december 2001 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand te Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: het bureau) de toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, op verzoek van de toentertijd aan appellante toegevoegde advocaat ingetrokken.
Bij besluit van 29 september 1999 heeft het bureau het verzoek van appellante om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: de raad) de tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brief van 26 april 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2002, waar appellante in persoon en bijgestaan door haar echtgenoot, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.A.W. Slaats, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op de in de aangevallen uitspraak weergegeven gronden is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het beroep van appellante tegen de in administratief beroep gehandhaafde besluiten tot intrekking van de haar op 21 april 1999 verleende toevoeging respectievelijk tot afwijzing van het verzoek haar opnieuw een toevoeging te verlenen, ongegrond is.
Het in hoger beroep aangevoerde vormt een herhaling van hetgeen appellante bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en leidt niet tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
238.