200105411/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerders.
Bij besluit van 25 september 2001, kenmerk SBO/15761bb, hebben verweerders voor de [rechtspersoon], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting), een nadere eis gesteld als bedoeld in voorschrift 4.1.4, van bijlage 2 van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit). Dit aangehechte besluit is op 26 september 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.V.A. Groener, advocaat te Hengelo, en [appellant], zijn verschenen.
2.1. Het bezwaar van appellanten dat geluidhinder ontstaat als gevolg van het feit dat in de nachtperiode brood wordt bezorgd ten behoeve van de inrichting en dat dit niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de inrichting, heeft betrekking op een onderwerp dat niet in het voornemen of in het ontwerp-besluit is geregeld en is niet gericht tegen het bestreden besluit als zodanig en kan om die reden niet door de Afdeling worden beoordeeld.
2.2. Bij het bestreden besluit hebben verweerders op grond van voorschrift 4.1.4, van bijlage 2 van het Besluit voor de onderhavige inrichting een nadere eis gesteld. Deze nadere eis luidt, voorzover hier relevant, als volgt:
”De elektrisch aangedreven koelmotor, gemonteerd op de binnen de inrichting aanwezige vrachtwagen, mag in enig jaar te rekenen vanaf de dag van inwerkingtreding van dit besluit maximaal 12 gehele dagen in werking zijn, waarbij het in werking zijn tijdens een nachtperiode (23.00 uur tot 07.00 uur) maatgevend is voor het aanwezig achten van één dezer 12 dagen. Daarbij dient eventuele overlast voor de omgeving in de vorm van geluidhinder of anderszins tot een minimum te worden beperkt.
De plaatsing van de vrachtwagen met koelmotor dient zodanig te geschieden dat de koelmotor zo ver mogelijk verwijderd is van de naburige woningen gelegen aan de [locatie] en de [locatie].
Daarbij dient de achterzijde van de vrachtwagen te wijzen in de richting van de eigen (bedrijfs)woning gelegen aan de [locatie], alhier.”
2.3. Appellanten betogen dat de nadere eis ten onrechte is gesteld. Zij vrezen geluidhinder van de koelmotor te zullen ondervinden en menen dat de nadere eis onvoldoende bescherming biedt. Zij stellen dat de koelmotor niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de inrichting, aangezien zich in de inrichting voldoende inpandige koel- en vriesruimte bevindt. Verder voeren zij aan dat het zo ver mogelijk verwijderen van de koelmotor van de woning aan de [locatie] onafwendbaar leidt tot meer geluidhinder voor de woning aan de [locatie] en andersom.
2.3.1. In de considerans van het bestreden besluit overwegen verweerders dat de inzet van extra koelcapaciteit voor maximaal 12 keer per jaar noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de inrichting. Zij menen dat de nadere eis voldoende bescherming biedt ter voorkoming van geluidhinder voor de omgeving van de inrichting.
2.3.2. In voorschrift 4.1.4, van bijlage 2, van het Besluit is bepaald dat het bevoegd gezag een nadere eis kan stellen met betrekking tot de voorzieningen die binnen de inrichtingen moeten worden aangebracht, en gedragsregels die in acht moeten worden genomen teneinde aan de voorschriften 1.1.1, 1.1.3, 1.1.4, 1.1.5, 4.1.1 en 4.1.3 te voldoen.
2.3.3. Niet is gebleken dat verweerders onderzoek hebben verricht naar de akoestische gevolgen van de nadere eis. Naar het oordeel van de Afdeling had het op de weg van verweerders gelegen een dergelijk onderzoek in te stellen om zodoende inzicht te verkrijgen in de door de nadere eis gereguleerde geluidbelasting en de hieruit voortvloeiende akoestische gevolgen voor de omgeving. Nu verweerders dit hebben nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
2.4. Het beroep is reeds op grond van het vorenstaande gegrond.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Hengelo van 25 september 2001, kenmerk SBO/15761bb;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Hengelo in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Hengelo te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat gemeente Hengelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002