ECLI:NL:RVS:2002:AE7455

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202243/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • Y.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake geluidsnormen voor tankstation Ossendrecht

In deze zaak, behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gaat het om een beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Woensdrecht. Dit besluit, genomen op 19 maart 2002, stelde een nadere eis aan het equivalente geluidsniveau van het Shell tankstation Ossendrecht. De eis houdt in dat het geluidsniveau ter plaatse van woningen van derden niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) tussen 07.00 en 21.00 uur. Appellanten, die zich benadeeld voelden door dit besluit, hebben op 18 april 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 30 augustus 2002 waren zowel de appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, als de verweerders aanwezig, die zich lieten bijstaan door gemachtigden.

De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd dat hun belangen niet zijn meegewogen in de besluitvorming. De nadere eis die door de verweerders is gesteld, is volgens de Afdeling rechtmatig en noodzakelijk ter bescherming van de omwonenden. De appellanten hebben ook bezwaren geuit over geurhinder van de wasstraat van het tankstation, maar de Afdeling oordeelt dat deze kwestie niet aan de orde kan komen in het kader van deze procedure. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart dit in naam der Koningin.

De uitspraak is gedaan op 11 september 2002, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak heeft afgedaan. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van de nadere eisen die zijn gesteld aan het geluidsniveau van het tankstation, en benadrukt dat de belangen van de appellanten niet zijn veronachtzaamd in de besluitvorming.

Uitspraak

200202243/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Woensdrecht,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2002 hebben verweerders een nadere eis gesteld ten aanzien van het equivalente geluidsniveau van Shell tankstation Ossendrecht aan de [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 28 maart 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2002, waar appellanten, bijgestaan door mr. R.A.C.M. van Dijk, advocaat te Bergen op Zoom, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. D.M.A.A. Oostvogels en ing. R.G.J.C. Wilbrink, gemachtigden, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Shell tankstation Ossendrecht, vertegenwoordigd door [partij] en [partij].
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is met toepassing van voorschrift 3.2 van bijlage II behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) een nadere eis gesteld. De eis houdt in dat het equivalente geluidsniveau van de inrichting ter plaatse van woningen van derden of geluidsgevoelige bestemmingen in de periode tussen 07.00 uur en 21.00 uur niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) op een beoordelingshoogte van 1,5 meter. Het besluit is voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Ingevolge artikel 3 van het Besluit dient degene die een tankstation voor het wegverkeer type B drijft te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlagen I en II, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
Ingevolge voorschrift 3.1 van bijlage II behorende bij het Besluit, voorzover hier van belang, mag het equivalente geluidsniveau (LAeq) ter plaatse van woningen van derden of geluidsgevoelige bestemmingen en – voorzover binnen een afstand van 100 m geen woningen van derden of geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig zijn – op enig punt 100 m van de inrichting, niet meer bedragen dan 50 dB(A) tussen 07.00 en 21.00 uur.
Ingevolge voorschrift 3.2 van bijlage II behorende bij het Besluit, voorzover hier van belang, mag het equivalente geluidsniveau voor inrichtingen die zijn opgericht vóór 1 januari 1992 niet meer bedragen dan 55 dB(A) tussen 07.00 en 21.00 uur. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de toelaatbare equivalente geluidsniveaus; dit niveau mag echter niet hoger zijn dan de op grond van dit voorschrift toegestane waarde, en niet lager dan het niveau, vastgelegd in voorschrift 3.1.
2.3. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende rekening hebben gehouden met hun belangen, althans dat niet is gebleken dat de belangen van appellanten zijn meegewogen. Ter onderbouwing hiervan hebben zij gewezen op hetgeen zij hebben aangevoerd in hun bezwaarschrift tegen de verleende vrijstelling van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van de inrichting met een autowasstraat. Daarin hebben zij onder meer gesteld dat de geurhinder afkomstig van de wasstraat, die op ongeveer 3 meter van hun tuin is gelegen, onaanvaardbaar is.
2.3.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt en moet worden aangemerkt als een tankstation type B. De Afdeling gaat er voorts vanuit dat de inrichting is opgericht vóór 1 januari 1992, nu appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat verweerders zich wat dit betreft op onjuiste feiten hebben gebaseerd.
In het bestreden besluit is overwogen dat, gelet op de woonomgeving van de inrichting en vanwege het feit dat de inrichting tevens geluid uitstraalt in de richting van de achtergevels van woningen, besloten is gebruik te maken van de bevoegdheid om een nadere eis te stellen. De nadere eis, die een aanscherping inhoudt ten opzichte van de reguliere norm die geldt voor inrichtingen als de onderhavige, is juist opgelegd ten behoeve van omwonenden zoals appellanten. Een verdere aanscherping is op grond van het Besluit niet mogelijk.
De door verweerders ambtshalve gestelde nadere eis heeft geen betrekking op geurhinder. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot geurhinder kan in het kader van de onderhavige procedure dan ook niet aan de orde komen. Ook de bezwaren die betrekking hebben op de verleende vrijstelling kunnen thans niet aan de orde komen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Visser
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
148.