ECLI:NL:RVS:2002:AE7462

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200067/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 17 december 2001. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die de huursubsidie over de tijdvakken van 1 februari 1997 tot 30 juni 1997 en van 1 juli 1996 tot 31 januari 1997 op nihil had vastgesteld en de teveel ontvangen huursubsidie van in totaal ƒ 2.170,00/€ 984,70 had teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de besluiten van de Staatssecretaris niet rechtsgeldig waren genomen, omdat het groepshoofd niet bevoegd was om op het bezwaar van de appellant te beslissen. Dit was in strijd met het Besluit ondermandaat, dat voorschrijft dat een beslissing op bezwaar moet worden genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan degene die de oorspronkelijke beslissing heeft genomen. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, alsook het besluit van de Staatssecretaris van 26 mei 1999. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat de Staatssecretaris heeft aangegeven het besluit te bekrachtigen en de mandaatregeling is aangepast om toekomstige problemen te voorkomen.

De Raad van State besloot dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen en gelastte dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan de appellant vergoedt. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 september 2002.

Uitspraak

200200067/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 17 december 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 22 januari 1999 en 2 februari 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant over de tijdvakken 1 februari 1997-30 juni 1997 respectievelijk 1 juli 1996-31 januari 1997 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen huursubsidie ten bedrage van in totaal ƒ 2.170,00/€ 984,70 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 mei 1999 heeft het groepshoofd van de subregio Nijmegen van de hoofdafdeling individuele subsidiëring/MD (hierna: het groepshoofd) beweerdelijk namens de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 mei 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2002, waar appellant in persoon en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door W.M. Verburg, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 9 februari 1998 (Stcrt. 1998, 52) heeft de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) vastgesteld de Regeling taken en bevoegdheden VROM 1998, waarbij aan – onder meer – de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting (hierna: de Directeur-Generaal) mandaat is verleend om in naam van de Minister of de Staatssecretaris besluiten dan wel beslissingen op bezwaar te nemen of beleidsregels vast te stellen. Op grond van artikel 9 van de Regeling kan de Directeur-Generaal onder nader door hem te bepalen voorwaarden de aan hem verleende bevoegdheden mandateren aan personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
2.1.1. Bij besluit van 11 juli 1997 (Stcrt. 1997, 139) heeft de Directeur-Generaal vastgesteld het Besluit ondermandaat beheer directoraat-generaal van de Volkshuisvesting (hierna: het Besluit ondermandaat), welk besluit nadien meermaals is gewijzigd. Uit dit Besluit ondermandaat volgt dat – althans voorzover het betreft de uitvoering van de Huursubsidiewet en de Wet individuele huursubsidie – een beslissing op bezwaar wordt genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die de beslissing heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is gericht.
2.2. De besluiten van 22 januari 1999 en 2 februari 1999 zijn, blijkens de daarin opgenomen aftiteling, namens de Staatssecretaris genomen door de Directeur-Generaal. Dit betekent dat het groepshoofd niet bevoegd was op het door appellant tegen deze besluiten ingediende bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan. Nu het besluit van 26 mei 1999 in strijd met het Besluit ondermandaat is genomen, komt dit voor vernietiging in aanmerking. Het hoger beroep is in zoverre gegrond en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 26 mei 1999 vernietigd.
2.3. De Afdeling ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.3.1. De Staatssecretaris heeft te kennen gegeven het besluit van het groepshoofd van 26 mei 1999 te bekrachtigen. Voorts is de mandaatregeling zodanig gewijzigd dat wordt voorkomen dat de beslissing op bezwaar wordt genomen door een lagere functionaris dan degene die de beslissing heeft genomen waartegen het bezwaarschrift is gericht.
Het hoger beroep komt wat betreft de terugvordering neer op een herhaling van hetgeen was aangevoerd bij de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor de conclusie dat niet in redelijkheid tot handhaving van de terugvorderingsbesluiten van 22 januari 1999 en 2 februari 1999 kon worden besloten.
Er bestaan gelet op het vorenstaande geen beletselen om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 17 december 2001, 99/1301;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 mei 1999, Awb36/M-3D/434;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 192,23) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002.
284/195-364.