200200962/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 december 2001 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 26 september 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) een zogenoemde aanvraag toestemming bewerkelijke zaak van appellant afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep (hierna: de commissie), waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op 3 januari 2002, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2002, waar appellant in persoon is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Bvr 2000 – voorzover thans van belang – dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.2. Appellant heeft toestemming verzocht om meer dan 30 uren aan een echtscheidingzaak te besteden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat blijkens de bij zijn aanvraag gevoegde urenstaat op dat moment in totaal reeds 29 uur en 55 minuten aan de zaak besteed was. Voorts heeft appellant aangegeven een tijdsbesteding van 40 uur voor de nog te verrichten werkzaamheden met betrekking tot de kwestie van het gezag en de omgang te verwachten.
2.3. De raad pleegt de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, goed te keuren, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijke en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is volgens de raad feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is volgens hem juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de aangegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.
2.4. Het was niet aan de rechtbank om tot een eigen oordeel te komen over de bewerkelijkheid van de zaak. Zij had het besluit van de raad te toetsen en daartoe te onderzoeken of geoordeeld moest worden dat deze zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zodanig gecompliceerd was, dat de rechtsbijstand niet binnen de normale tijdsbesteding zou kunnen worden verricht, indien de rechtsbijstand doelmatig werd verleend.
Voor dat oordeel bestond geen grond.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002