ECLI:NL:RVS:2002:AE7486

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104759/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A.M. van Angeren
  • H.G. Lubberdink
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bouwvergunning door burgemeester en wethouders van Veldhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 19 juli 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de bouwvergunning die op 12 februari 2001 door burgemeester en wethouders van Veldhoven is verleend voor de bouw van een kantoorgebouw op een specifiek perceel. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar dit bezwaar werd op 14 mei 2001 ongegrond verklaard. De president van de rechtbank heeft in zijn uitspraak ook een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 juli 2002 behandeld. De rechters hebben vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het hoger beroep tegen de afwijzing van de voorlopige voorziening, en dat de president terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De Welstandscommissie had het bouwplan positief beoordeeld, en de burgemeester en wethouders hebben geen aanleiding gezien om van dit advies af te wijken.

De Afdeling concludeert dat de president op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgrond aanwezig is voor de bouwvergunning, en bevestigt de uitspraak van de president voor het overige. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 11 september 2002.

Uitspraak

200104759/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Veldhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: burgemeester en wethouders) aan de [rechtspersoon] vergunning verleend voor de bouw van een kantoorgebouw op het perceel [locatie].
Bij besluit van 14 mei 2001 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juli 2001, verzonden op 22 augustus 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en tevens een door hem ingediend verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 27 november 2001 en 17 december 2001 hebben burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de [rechtspersoon] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Brand-Borghaerts, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de [rechtspersoon], vertegenwoordigd door mr. R. Keuken, advocaat te Waalre, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de Raad van State kan tegen een uitspraak van de president, als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen hoger beroep worden ingesteld. Er is ook geen andere wettelijke bepaling die het beroep op de Afdeling daartegen openstelt.
De Afdeling is derhalve niet bevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voorzover dat is ingesteld tegen de uitspraak van de president, waarbij deze het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen heeft afgewezen.
2.2. Appellant betoogt dat de president heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de bestemming die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan op het perceel [locatie] rust en tevens niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Voorts betoogt appellant dat president heeft miskend dat niet is voorzien in een deugdelijke parkeervoorziening op het betrokken perceel.
2.3. Voor het perceel [locatie] is het bestemmingsplan “Kerkakkers, herziening XXV/Kapelaansdijk, herziening III (verplaatsing garagebedrijf)” van kracht. Op dit perceel rust ingevolge dat plan de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Volgens de toelichting op het plan wordt op het perceel onder meer een kantoorbestemming passend geacht. De president heeft derhalve terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. De Welstandscommissie Veldhoven heeft het bouwplan op 6 december 2000 positief beoordeeld. Naar aanleiding van de tegen de bouwvergunning door appellant ingebrachte bezwaren, waaraan overigens geen advies van een deskundige mede ten grondslag lag, heeft de commissie het bouwplan op 25 april 2001 opnieuw beoordeeld. Zij is daarbij niet teruggekomen van haar eerdere advies. Burgemeester en wethouders hebben geen aanleiding gezien van deze adviezen af te wijken. Onder deze omstandigheden heeft de president terecht geen grond gezien voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
2.5. Bij de beoordeling van de vraag of op het perceel voldoende parkeergelegenheid is, hebben burgemeester en wethouders aansluiting gezocht bij de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom uit 1999 van het Centrum voor regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de verkeerstechniek. Voor het oordeel dat dat niet mocht, bestaat geen grond. Volgens deze aanbevelingen zijn voor een kantoorpand, als waarop de verleende vergunning ziet, waar maximaal 30 à 35 mensen zullen werken, 10 à 25 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Het bouwplan voldoet daaraan. Dat in het kantoor, anders dan waarvan burgemeester en wethouders zijn uitgegaan, ongeveer 70 mensen zullen werken, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. De president heeft derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat bij het bouwplan in een voldoende aantal parkeerplaatsen is voorzien.
2.6. Gelet op het vorenstaande, is de president op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat geen weigeringsgrond, als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet, aanwezig is, zodat burgemeester en wethouders de bouwvergunning niet konden weigeren.
2.7. Het hoger beroep is derhalve voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen, voorzover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening te treffen;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
164.