200200136/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 6 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Woerden.
Bij besluit van 10 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Harmelen, thans gemeente Woerden, (hierna: burgemeester en wethouders), bouwvergunningen geweigerd voor een bedrijfswoning en een bedrijfsruimte ten behoeve van een nieuw te vestigen zelfstandig fruitteeltbedrijf op de [locatie].
Bij besluit van 11 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften van 27 juli 2000, aangevuld op 3 augustus 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 2001, verzonden op 30 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De gronden zijn ingediend bij brief van 7 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Appellant heeft hierop gereageerd bij brief van 14 mei 2002.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, is verschenen. Burgemeester en wethouders zijn niet ter zitting verschenen.
2.1. Op het betrokken perceel rust ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Agrarische doeleinden, klasse B”.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier relevant, zijn de op de kaart voor “Agrarische doeleinden, klasse B” aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering met daartoe benodigde bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken, met uitzondering van kassen, en met dien verstande, dat:
a. voor ieder bedrijf, voor zover niet aanwezig, één ééngezinswoning (bedrijfswoning) mag worden gebouwd, indien de aaneengesloten bouwperceelsoppervlakte niet minder dan 2 ha bedraagt. De bedrijfswoningen mogen eerst worden opgericht tegelijk met of na het totstandkomen van de daarbij behorende bedrijfsgebouwen;
b. de bouwperceelsbreedte ten minste 80 m zal bedragen.
2.2. Vast staat dat appellant ter plaatse een fruitteeltbedrijf exploiteert. Hij heeft daartoe de beschikking over een bedrijfsruimte en een bedrijfswoning.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gewenste bouw in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming “Agrarische doeleinden, klasse B”. Het aan de orde zijnde bouwplan ziet immers blijkens het verhandelde ter zitting niet op de vestiging van een nieuw zelfstandig fruitteeltbedrijf, zoals is aangegeven in de aanvragen om bouwvergunning, maar is bedoeld ten behoeve van het huidige fruitteeltbedrijf van appellant. Daarbij komt dat appellant geen concrete gegadigde heeft aan wie hij de reeds aanwezige bedrijfsruimte zal (gaan) verhuren en onduidelijk is welke bedrijfsactiviteiten in die ruimte zullen worden verricht.
2.3.1. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op gronden welke de Afdeling niet overneemt, geoordeeld dat burgemeester en wethouders terecht de gevraagde bouwvergunningen hebben geweigerd wegens strijdigheid met het bestemmingsplan en dat het tegen de beslissing op bezwaar gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard. Gelet hierop kan in het midden blijven of de in het bestemmingsplan opgenomen dubbeltelbepaling aan oprichting van een bedrijfsruimte met bedrijfswoning in de weg zou hebben gestaan.
Anders dan appellant betoogt kan in dit geval dan ook geen sprake zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bekker w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002