ECLI:NL:RVS:2002:AE7721

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105060/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • P.J.J. van Buuren
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwen onder peil en de planvoorschriften voor erfbebouwing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Albrandswaard tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam. De zaak betreft de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een woonhuis met berging op een perceel dat glooit vanaf de dijk. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestemmingsplan geen onderscheid maakt tussen bouwen boven peil en bouwen onder peil, waardoor ook de berging, die onder peil is gelegen, moet voldoen aan de voorschriften voor de situering van erfbebouwing. De burgemeester en wethouders betogen dat de planwetgever wel degelijk een onderscheid heeft beoogd en dat de meetvoorschriften in artikel II.2 impliceren dat bouwen onder peil niet aan dezelfde voorschriften hoeft te voldoen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt echter dat er geen grond is voor dit standpunt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de berging niet op de vereiste afstand van ten minste 2 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd, wat in strijd is met de planvoorschriften. Het subsidiaire betoog van de burgemeester en wethouders over het overgangsrecht wordt eveneens verworpen. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

200105060/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Albrandswaard,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 30 augustus 2001 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2000 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een woonhuis met berging op het perceel [locatie].
Bij besluit van 5 december 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 30 augustus 2001, verzonden op 31 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 3 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 februari 2002 is namens [partij] een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar der gemeente, en [partij] in persoon, bijgestaan door mr. W. Visser, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan bestaat uit drie te onderscheiden gedeelten, te weten een woongedeelte dat tegen de Albrandswaardsedijk is gelegen, een daarachter gelegen uitbouw en een naastgelegen aangebouwde bergruimte. Het perceel glooit vanaf de dijk geleidelijk omlaag.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Poortugaal-Dorp” rust op de onderhavige gronden de bestemming “Woondoeleinden”, met ter plaatse van de woning en de uitbouw de nadere aanduiding vrijstaande woningen - W(v) -. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, met de daarbij behorende bouwwerken en erven.
Ingevolge artikel III.1, Lid B, onderdeel I, sub e, onder 2b, van de planvoorschriften is, voor zover hier van belang, situering van bebouwing op het perceelsgedeelte naast de woning toegestaan, indien een aangebouwd bijgebouw en/of een uitbreiding van de woonruimte (aan- of uitbouwen) wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m achter de (lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevel van de woning.
2.3. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestemmingsplan “Poortugaal-Dorp” geen onderscheid maakt tussen bouwen boven peil en bouwen onder peil, zodat ook de berging, die is gelegen onder peil, dient te voldoen aan de voorschriften omtrent de situering van erfbebouwing. Burgemeester en wethouders betogen dat de planwetgever wèl heeft beoogd om een onderscheid te maken tussen bouwen boven peil en bouwen onder peil. Volgens hen behoort uit de in artikel II.2 neergelegde meetvoorschriften, waarin is bepaald dat de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens en de bebouwde oppervlakte wordt gemeten 1 meter boven peil, te worden afgeleid dat ingeval van bouwen onder peil niet behoeft te worden voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de situering van erfbebouwing.
2.4. Dit betoog faalt. Evenals de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat aan de voorschriften omtrent de situering van erfbebouwing niet voldaan hoeft te worden ingeval van bouwen onder peil. Noch in de bebouwingsvoorschriften noch in de toelichting daarop zijn daarvoor aanknopingspunten te vinden. Dat volgens de meetvoorschriften in bepaalde gevallen 1 meter boven peil moet worden gemeten, leidt de Afdeling niet tot een ander oordeel. Aan bepalingen die geen bouwvoorschriften zijn, doch als meetvoorschriften regels geven omtrent de wijze van toepassing van dergelijke voorschriften en derhalve een onzelfstandig en ondersteunend karakter hebben, kan niet een zodanige uitleg worden gegeven, dat zij de (algemene) werking van de bouwvoorschriften beperken tot bepaalde gevallen, in casu tot bouwen boven peil. Dit betekent dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen bouwen onder en boven peil. Gelet hierop kan in het midden blijven of burgemeester en wethouders, en in navolging daarvan de rechtbank, zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de berging onder peil is gelegen.
2.5. Nu de berging niet op een afstand van tenminste 2 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel III.1, Lid B, onderdeel I, sub e, onder 2b van de planvoorschriften.
2.6. Het subsidiaire betoog van burgemeester en wethouders dat de berging kan worden gerealiseerd met toepassing van het overgangsrecht faalt eveneens. Dat gebruik zal worden gemaakt van (een gedeelte van) de fundering en de zijwand van de voorheen op het perceel aanwezige schuur, doet er niet aan af dat er, gelet ook op de bouwtekeningen, onmiskenbaar sprake is van algehele verandering en vernieuwing. Het overgangsrecht kan reeds daarom geen toepassing vinden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
27-369.