ECLI:NL:RVS:2002:AE7725

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202126/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Eemnes inzake verwijdering tuinhuisje

Op 18 september 2002 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de burgemeester en wethouders van Eemnes. De zaak betreft een besluit van 21 maart 2000, waarbij de burgemeester en wethouders de appellant hebben aangeschreven om voor 1 april 2001 een tuinhuisje op zijn perceel te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 13 november 2000. De rechtbank te Utrecht heeft op 11 maart 2002 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 14 april 2002 zijn bezwaren heeft ingediend. Tijdens de zitting op 20 augustus 2002 was de vertegenwoordiger van de burgemeester en wethouders aanwezig, terwijl de appellant afwezig was met bericht van verhindering. De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing is gekomen. De appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd die de zaak in een ander licht zouden kunnen plaatsen.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan "Heidehoek 2000" geen mogelijkheden biedt voor legalisatie van het tuinhuisje. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en is de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 september 2002.

Uitspraak

200202126/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 11 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Eemnes.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: burgemeester en wethouders) appellant aangeschreven, onder oplegging van een dwangsom, om uiterlijk 1 april 2001 over te gaan tot verwijdering van het tuinhuisje op het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 2 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 maart 2002, verzonden op 14 maart 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellant is afwezig met bericht van verhindering.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen. Ter zitting is komen vast te staan dat ook het nieuwe bestemmingsplan “Heidehoek 2000” geen mogelijkheid tot legalisatie van het bouwwerk biedt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
58-406.