ECLI:NL:RVS:2002:AE7728

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105199/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.A. Alkema
  • T.M.A. Claessens
  • M.H. Broodman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek om optreden tegen muur in steeg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 19 april 2001. De appellanten, wonend te [woonplaats], hadden een verzoek ingediend bij de burgemeester en wethouders van Boarnsterhim om handhavend op te treden tegen een muur in de steeg tussen hun woningen. Dit verzoek werd op 11 februari 1997 afgewezen. De burgemeester en wethouders verklaarden het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar op 21 april 1999 ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze afwijzing op 19 april 2001 eveneens ongegrond verklaard.

Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij op 1 juni 2001 hun beroep indienen. De zaak is behandeld op 16 augustus 2002, waar de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door P. de Hoop, medewerker van de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht geen aanwijzingen heeft gevonden dat de steeg als openbare weg moet worden aangemerkt volgens artikel 4 van de Wegenwet. De rechtbank heeft voldoende aannemelijk geacht dat de steeg sinds 1958 gedurende tenminste 30 jaar met deuren afgesloten is geweest, wat betekent dat handhavend optreden niet mogelijk was.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 september 2002.

Uitspraak

200105199/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 19 april 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 1997 hebben burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van appellanten om tegen een muur in de steeg tussen de woningen [locatie] en [locatie] te [plaats] handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 21 april 1999 hebben zij het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 april 2001, verzonden op 24 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P. de Hoop, medewerker van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft in hetgeen bij haar is aangevoerd terecht geen aanwijzingen gevonden om er van uit te gaan dat de steeg ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I, II en III, van de Wegenwet als openbare weg moet worden aangemerkt. Zij heeft daartoe terecht voldoende aannemelijk geacht dat de steeg vanaf 1958 gedurende tenminste 30 jaar met deuren afgesloten is geweest.
Burgemeester en wethouders konden dan ook niet besluiten tot handhavend optreden, als verzocht. Dat, naar appellanten stellen, rommel en andere obstakels aanwezig zijn op de route langs het water, waardoor over een aantal jaren die weg niet meer openbaar is, kan onder die omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat burgemeester en wethouders het verzoek ten onrechte hebben afgewezen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
91-405.