200106241/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting "Bloem nr. 53", wonend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 26 april 1996 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) appellante, onder aanzegging van bestuursdwang, aangeschreven tot het treffen van voorzieningen, bestaande uit het inpakken van de achtergevel ter hoogte van de eerste, tweede en derde verdieping van het pand [locatie] (hierna: het pand) binnen vijf dagen na dagtekening van dat besluit. Daarbij is bepaald dat bij voorraad aan de aanschrijving moet worden voldaan.
Bij besluit van 13 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 9 januari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 november 2001, verzonden op 21 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 17 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.E. Hartkamp en ing. R.J. Jansen, beiden ambtenaar van de gemeente, en de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Woningwet schrijven burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan om binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen indien een woning woonkeet of woonwagen wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijk voorzieningen behoeft dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft.
Ingevolge artikel 21, tweede lid van de Woningwet vermelden burgemeester en wethouders in de aanschrijving dat degene, tot wie de aanschrijving is gericht, ook al is die aanschrijving nog niet onherroepelijk, bij voorraad aan die aanschrijving moet voldoen indien deze verband houdt met gevaar of ernstige hinder.
2.2. Ingevolge het voorgaande hebben burgemeester en wethouders appellante aangeschreven omdat de sterkte van de bouwconstructie niet meer voldeed aan de voorschriften die gesteld zijn in artikel 73 van het Bouwbesluit. Gelet op het feit dat de Stichting niet binnen de gestelde termijn de voorziening heeft getroffen, zijn burgemeester en wethouders overgegaan tot uitvoering van de aangezegde bestuursdwang en hebben zij de voorzieningen doen treffen.
2.3. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat niet in redelijkheid tot de aanschrijving kon worden overgegaan, faalt.
Vast staat dat bij onderhavig pand en de belendende panden in 1992 een casco-/funderingsonderzoek is uitgevoerd. Daarbij is gebleken dat van alle panden de fundering dringend herstel behoefde. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat onderhavig pand sindsdien dusdanig is verslechterd dat - na een in april 1996 gehouden inspectie - aan burgemeester en wethouders is medegedeeld dat sprake is van een gevaarlijke situatie, waarbij met spoed maatregelen dienen te worden genomen. Bij besluit van 26 april 1996 hebben burgemeester en wethouders appellante vervolgens aangeschreven. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het rapport van ingenieur De Vries van 6 mei 1996 in voldoende mate bevestigt dat de sterkte van de bouwconstructie niet meer voldeed aan de eisen gesteld in artikel 73 van het Bouwbesluit. Niet is gebleken dat dit rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet - of niet zonder meer - aan de beslissing op bezwaar van 13 februari 1998 ten grondslag hadden mogen leggen. Dat het rapport eerst na het primaire besluit is opgesteld, doet hieraan niet af. Voorts heeft de rechtbank aan de door appellante aangevoerde verklaringen met juistheid niet eenzelfde waarde toegekend, nu daarin slechts zonder nadere motivering wordt aangegeven dat de achtergevel van het pand niet behoefde te worden ingepakt.
2.4. Hetgeen appellante overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot de conclusie leiden dat de rechtbank tot een onjuiste beslissing is gekomen.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002