200106113/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap Vastgoed Herontwikkelings-Management B.V., gevestigd te Hoofddorp,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 23 oktober 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Waddinxveen.
Bij besluit van 14 december 1999 hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een complex met woningen, winkelruimte, kantoorruimte, inpandige parkeervoorzieningen en overige bijbehoren op het perceel Zuidkade 6 te Waddinxveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 september 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en de adviezen van de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, waarvan in het besluit wordt afgeweken, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 oktober 2001, verzonden op 1 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 11 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Nootdorp, en [directeur], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en mr. N.A.H. van Bork, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vast staat dat appellante door middel van een aanvraagformulier bouwvergunning op 6 september 1999 een bouwvergunning heeft aangevraagd voor het oprichten van een complex met woningen, winkelruimte, kantoorruimte, inpandige parkeervoorzieningen en overige bijbehoren. Op 18 oktober 1999 is deze aanvraag aangevuld met nadere bouwtekeningen. Ten aanzien van deze bouwaanvraag gold geen aanhoudingsplicht. Naar aanleiding van een negatief welstandsadvies van 11 november 1999 heeft appellante op 14 december 1999 aangepaste bouwtekeningen ingediend. Op deze datum hebben burgemeester en wethouders bouwvergunning geweigerd op basis van de eerste bouwtekeningen, met inachtneming van de aanvullingen van 18 oktober 1999.
2.2. Appellante komt in hoger beroep uitsluitend op tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders de op 14 december 1999 ingediende gewijzigde bouwtekeningen terecht niet bij de besluitvorming hebben betrokken.
2.3. Burgemeester en wethouders behoren te beslissen op een aanvraag om bouwvergunning zoals deze is ingediend. Dit neemt niet weg, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat zij onder omstandigheden bevoegd of zelfs verplicht kunnen zijn de aanvrager in de gelegenheid te stellen die aanvraag te wijzigen of aan te vullen. Daarvoor kan met name aanleiding bestaan indien geconstateerde beletselen voor het verlenen van een bouwvergunning door de wijziging of aanvulling kunnen worden weggenomen. Onder omstandigheden kan zodanig wijzigen of aanpassen van de aanvraag, bijvoorbeeld aanpassing aan de welstandseisen, echter leiden tot een nieuwe bouwaanvraag. Dit zal het geval zijn indien de wijziging zodanig ingrijpend is dat niet meer van hetzelfde bouwplan gesproken kan worden.
2.4. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de door appellante op 14 december 1999 ingediende bouwtekeningen dermate verschillen van de tekeningen die bij de aanvraag om bouwvergunning van 6 september 1999 horen, dat niet meer van hetzelfde bouwplan gesproken kan worden. De rechtbank heeft zich hierbij terecht niet beperkt tot een cijfermatige vergelijking van de bouwtekeningen, maar daarbij juist de bouwkundige wijzigingen betrokken. Uit de ter zitting getoonde bouwtekening blijkt dat deze wijzigingen betrekking hebben op onder meer de gevel, de bouwhoogte, het aantal bouwlagen en de indeling van het bouwwerk. Dat de gewijzigde bouwtekeningen zijn ingediend naar aanleiding van door burgemeester en wethouders voorgestelde aanpassingen, betekent niet dat die wijzigingen ten opzichte van de eerder ingediende bouwtekeningen niet (meer) als ingrijpend kunnen worden aangemerkt.
Dat, naar appellante stelt, de voorbereidingsbesluiten van 29 september 1999 en 27 oktober 1999 uitsluitend zijn genomen met de bedoeling om het bouwplan van appellante te frustreren kan, wat daar verder ook van zij, evenmin leiden tot het oordeel dat de op 14 december 1999 ingediende tekeningen alsnog bij de besluitvorming moesten worden betrokken. Van een handelwijze van burgemeester en wethouders in strijd met het beginsel van fair play is de Afdeling ook overigens niet gebleken. Het betoog van appellante terzake faalt derhalve.
2.5. Het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders terecht de op 14 december 1999 ingediende bouwtekeningen niet bij het besluit op bezwaar hebben betrokken, is dan ook juist.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bekker w.g. J.H. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002