200202550/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerders.
Bij besluit van 19 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Oostburg, op voorstel van burgemeester en wethouders van 3 juli 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied (11e herziening) en Landelijk Gebied (1e herziening)".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 26 februari 2002,
nr. 021911/616/10, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van
[appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2002, waar appellante in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bordes, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is verschenen de gemeenteraad van Oostburg, vertegenwoordigd door F.J. Sanderse, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het plan voorziet in de planologische aanpassing van de provinciale wegen N674 (Oostburg-Cadzand) en N675 (Groede-Potjes) bestaande uit onder andere de aanleg van een verbindingsweg onderlangs het noordelijke deel van de [locatie] tussen Potjes en Cadzand.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante stelt dat de gemeenteraad ten onrechte de ontsluiting van twee tegenover elkaar gelegen bedrijfsterreinen ter hoogte van haar woning aan de [locatie], niet heeft meegenomen in het plan. Zij voert voorts aan dat bij een eventuele toekomstige afsluiting van de [locatie] aan de noordzijde, haar woongenot nog verder zal worden aangetast. Appellante trekt verder de verhuizing van het [bedrijf] van de [locatie sub 1] naar de [locatie sub 2] in twijfel.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat in het plan het noordelijke gedeelte van de [locatie] is voorzien als doodlopende weg. In de toekomstige situatie zal het verkeer vanaf de provinciale weg tot aan de ontsluiting van de Herenweg via de nieuwe ontsluiting onderlangs de [locatie] worden geleid, waardoor de [locatie] langs de woonbebouwing zal worden ontlast.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij hebben nog opgemerkt dat de voorziene afsluiting van de [locatie] aan de noordzijde niet in het plan is geregeld, maar aan de orde zal komen in een onttrekkingsprocedure dan wel in een procedure voor een verkeersbesluit.
2.6. Ten aanzien van de ontsluiting van de twee tegenover elkaar gelegen bedrijfsterreinen overweegt de Afdeling, dat ter zitting is gebleken dat deze bedrijfsterreinen buiten het plangebied zijn gelegen. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. Deze bedrijfsterreinen zijn gelegen in de bebouwde kom van Cadzand waarvoor het planologisch regiem geldt dat is neergelegd in het bestemmingsplan “Cadzand Kom”. De aanpassing van de provinciale wegen N674 (Oostburg-Cadzand) en N675 (Groede-Potjes) in het kader van het project Duurzaam Veilig Verkeer West Zeeuws-Vlaanderen ziet niet op de bebouwde kom van Cadzand. De grens van het plan houdt daarom op bij de grens van de bebouwde kom van Cadzand. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat zij deze ook overigens terecht hebben goedgekeurd.
2.6.1. Voor zover appellante bezwaar heeft tegen een eventuele toekomstige afsluiting van de [locatie] aan de noordzijde, overweegt de Afdeling dat de afsluiting van deze weg niet in het plan is vastgelegd en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen. Verweerders hebben wat betreft een eventuele toekomstige afsluiting terecht gewezen op ter zake van toepassing zijnde afzonderlijke procedures.
2.6.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat het plan zal leiden tot vermindering van het verkeer over de [locatie] langs de woonbebouwing. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verbindingsweg onderlangs het noordelijke deel van de [locatie] de bestaande [locatie] langs de woonbebouwing zal ontlasten, omdat het verkeer uit het zuiden, van de Herenweg en het niet bewoonde deel van de [locatie] via een nieuwe verbindingsweg naar de N674 zal worden geleid. De Afdeling merkt overigens op dat het bestemmingsverkeer van en naar het [bedrijf] na verhuizing naar de [locatie sub 3] zal verdwijnen.
2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002