ECLI:NL:RVS:2002:AE7747

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200242/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Woonzorgcomplex door de gemeenteraad van Heerjansdam

Op 18 september 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Woonzorgcomplex" door de gemeenteraad van Heerjansdam. Appellant, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, die op 20 november 2001 goedkeuring verleenden aan het bestemmingsplan. Dit besluit volgde op een voorstel van de burgemeester en wethouders van 1 mei 2001 en de gemeenteraad van Heerjansdam heeft het bestemmingsplan vastgesteld op 8 mei 2001.

De zaak is behandeld op 5 september 2002, waarbij appellant en de verweerders, vertegenwoordigd door C. Schoneveld, aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat de gemeenteraad de bestemming "Woonzorgcomplex" heeft toegekend aan de gronden, met als doel te voorzien in een woonzorgcomplex voor ouderen. Appellant heeft bezwaren geuit over de gevolgen van het plan voor zijn privacy en de onjuiste weergave van omgevingsfactoren op de plankaart. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad bij de goedkeuring van het plan rekening heeft gehouden met de ingebrachte bedenkingen en dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan, ondanks de bezwaren van appellant. De belangen van de gemeenschap, waaronder de behoefte aan woningen voor ouderen, zijn zwaarder gewogen dan de individuele belangen van appellant. De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200200242/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
appellant,
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Heerjansdam, op voorstel van burgemeester en wethouders van 1 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Woonzorgcomplex".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 20 november 2001, DRG/ARB/01/5127A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2002, waar appellant en verweerders, vertegenwoordigd door C. Schoneveld, zijn verschenen. Voorts is J. Schop daar gehoord namens de gemeenteraad van Heerjansdam.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied betreft een terrein tussen de Sportlaan, de Nijverheidsstraat en de Dorpsstraat. Met het plan wordt beoogd te voorzien in een woonzorgcomplex ten behoeve van ouderen. Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Wat betreft het bezwaar van appellant inzake de bedenkingenprocedure, overweegt de Afdeling dat van veronachtzaming van wettelijke voorschriften niet is gebleken.
2.4. Ten aanzien van het bezwaar dat verweerders in onvoldoende mate op de ingebrachte bedenkingen zijn ingegaan, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat verweerders de bedenkingen onvoldoende bij hun besluitvorming omtrent de goedkeuring van het plan hebben betrokken.
2.5. In de bezwaren van appellant omtrent de onjuiste weergave van de omgevingsfactoren op de plankaart en het ontbreken van geluidscontouren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in strijd met het recht is gehandeld.
2.6. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plandeel met de bestemming “Woonzorgcomplex”. Hij vreest ernstige aantasting van zijn privacy tengevolge van de hoogte van de bebouwing en de afstand hiervan tot zijn achtertuin. In dit verband wijst hij op het negatieve advies van het Adviesbureau voor Ruimtelijk beleid, ontwikkeling en inrichting Rotterdam B.V. (RBOI). Hij wijst bovendien op alternatieven voor een andere situering van het complex binnen het plangebied. Hij stelt verder dat de wijze van bestemmen niet in overeenstemming is met de contouren van het bestaande bestemmingsplan.
2.7. Aan de gronden waarop het beroep van appellant betrekking heeft, heeft de gemeenteraad de bestemming “Woonzorgcomplex” toegekend. Hij stelt dat in Heerjansdam een grote behoefte aan woningen voor ouderen bestaat waar tevens zorg op maat kan worden geboden, nu in deze gemeente geen woonzorgcomplex aanwezig is. Hij heeft gekozen voor deze plaats mede gelet op de goede bereikbaarheid als gevolg van de ligging aan de Sportlaan, die een functie als hoofdontsluitingsweg naar de dorpskern vervult.
2.8. Verweerders hebben geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij hebben bij de afweging van de betrokken belangen een groter gewicht toegekend aan het belang dat is gediend met het woonzorgcomplex op deze plaats dan aan de individuele belangen van appellant die zich hiertegen verzetten.
2.9. Blijkens de plankaart is de kortste afstand tussen de achtertuin van de woning van appellant aan de [locatie] en de bestemming “Woonzorgcomplex” 3 meter. Aan de tussenliggende gronden is de bestemming “Tuin” toegekend. Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften mag de goothoogte op de rand van het bestemmingsvlak 9 meter bedragen, terwijl de goothoogte op ongeveer 3 meter daarachter 11 meter mag bedragen. Gelet hierop is het aannemelijk dat een vermindering van de privacy van appellant zal optreden. Gelet op de noordelijke ligging van de bebouwing van het woonzorgcomplex ten opzichte van de [locatie] is echter niet aannemelijk dat de bebouwing grote gevolgen heeft voor de bezonningssituatie van het perceel van appellant.
Blijkens de plankaart grenst het woonzorgcomplex aan de noordoostzijde aan het cultureel centrum “De Hummel” en aan de zuidoostzijde aan het sportcomplex. Ten noorden en westen staan woningen. Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad onder andere naar aanleiding van het advies van het RBOI de door appellant voorgestelde mogelijkheden voor een andere situering van het complex binnen het plangebied nader heeft bezien. De gemeenteraad heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat deze niet haalbaar zijn. Hij acht in dit verband de gebruikswaarde van het cultureel centrum “De Hummel” dermate belangrijk dat hij geen mogelijkheid ziet tot vervanging van deze accommodatie op een andere plaats. Bovendien acht hij het integreren van het woonzorgcomplex in het sportcomplex vanuit een oogpunt van totaal verschillende activiteiten en belangen niet wenselijk. De gemeenteraad acht het voorts niet haalbaar het postkantoor te betrekken bij de bouwplanontwikkeling.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen overwegen dat de keuze van de gemeenteraad ondanks de gevolgen van het plan voor appellant niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerders in redelijkheid een groot gewicht hebben kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de ligging van het woonzorgcomplex nabij de dorpskern. Verder blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat het gemeentebestuur heeft toegezegd dat de negatieve gevolgen zoveel mogelijk zullen worden beperkt door zodanige voorzieningen te treffen dat geen direct zicht op de achtertuin van appellant mogelijk is.
2.10. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat de wijze van bestemmen niet in overeenstemming is met de contouren van het bestaande bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat aan een bestaande ruimtelijke situatie geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, daar het de gemeenteraad in beginsel vrij staat een bestemmingsregeling op grond van veranderde planologische inzichten te wijzigen.
2.11. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hiervoor omschreven plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan bedoeld plandeel.
Het beroep van appellant is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
270-418.