200105737/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging “Dartsvereniging Bull's Eye", zetelend te Urk,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 10 oktober 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Urk.
Bij besluit van 23 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Urk (hierna: burgemeester en wethouders) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven het gebruik van het pand [locatie] te beëindigen en de houten bar met barkrukken alsook de bierinstallatie te verwijderen.
Bij besluit van 5 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het ongedateerde advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H. Tuit, advocaat te Almere, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L. Ras, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het gebruik van het pand [locatie], een zogenoemde vissersbox, als verenigingsruimte in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming “Industriële bedrijven met bijbehorende erven (IB-a)”. Burgemeester en wethouders waren derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. Daartoe voert zij aan dat burgemeester en wethouders bij besluit van 15 februari 2000 bouwvergunning hebben verleend aan [vergunninghouder] voor verbouwing van het pand en dat derhalve burgemeester en wethouders voorafgaand aan de verlening van deze bouwvergunning bekend waren met het voornemen om het pand na de verbouwing als verenigingsruimte in gebruik te nemen. Nu de bouwvergunning niet in verband met dit voorgenomen gebruik is geweigerd, doch integendeel is verleend, mocht zij er in rechte op vertrouwen dat tegen het gebruik van het pand als verenigingsruimte niet zou worden opgetreden, aldus appellante.
2.4. Dit betoog faalt. Nu voormelde bouwvergunning, gelet op de aanvraag van 26 november 1999, niet ziet op een verbouwing van een vissersbox tot verenigingsruimte, kan hieraan geen vertrouwen worden ontleend dat een gebruik van dit pand als verenigingsruimte zal worden gedoogd. Hieraan doet de gestelde bekendheid van burgemeester en wethouders met het voorgenomen gebruik niet af. Daarbij komt dat van de zijde van de gemeente meermalen, naar burgemeester en wethouders stellen ook bij brief van 24 november 1999, doch naar voldoende aannemelijk is in ieder geval op 12 januari 2000, 1 februari 2000 en 20 april 2000, te kennen is gegeven dat een gebruik als verenigingsruimte niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Anders dan appellante stelt, bieden voorts de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet slechts bezwaren hadden tegen het gestelde gebruik van het pand als illegale bar, maar ook tegen het gebruik van het pand als verenigingsgebouw. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel derhalve terecht verworpen.
2.5. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank evenzeer terecht verworpen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat het beleid van burgemeester en wethouders erop is gericht stelselmatig tegen illegaal gebruik van de vissersboxen op te treden en dat dit in de praktijk ook gebeurt.
2.6. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat van burgemeester en wethouders kon worden verlangd van handhavend optreden af te zien.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002