ECLI:NL:RVS:2002:AE7759

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104192/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M. Oosting
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor varkenshouderij en agrarisch loonbedrijf in Dalfsen

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door appellanten tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Dalfsen, waarbij op 10 juli 2001 een vergunning is verleend voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij en een agrarisch loonbedrijf. De vergunning is verleend op basis van de Wet milieubeheer en is ter inzage gelegd op 12 juli 2001. Appellanten hebben op 22 augustus 2001 beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld op 20 september 2001. De verweerders hebben op hun beurt een verweerschrift ingediend op 25 oktober 2001. Een deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening is op 23 april 2002 uitgebracht, waarop partijen hebben kunnen reageren. De zaak is behandeld ter zitting op 25 juli 2002, waar appellanten en verweerders vertegenwoordigd waren.

De appellanten betogen dat de aanvraag voor de vergunning onduidelijk is, met name over de inhoud van het akoestisch rapport. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de vergunning niet kan worden verleend indien de nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden voorkomen. De appellanten vrezen geluidhinder en stellen dat de geluidvoorschriften niet nageleefd kunnen worden. De Afdeling heeft geoordeeld dat het akoestische rapport niet is gebaseerd op een representatieve bedrijfssituatie, omdat het rapport uitgaat van een andere methode van verladen dan daadwerkelijk zal worden toegepast. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.

De Afdeling verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de burgemeester en wethouders van Dalfsen en veroordeelt hen in de proceskosten van appellanten. Tevens wordt het griffierecht vergoed aan appellanten. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 september 2002.

Uitspraak

200104192/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Dalfsen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij en een agrarisch loonbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 12 juli 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 april 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van apppellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2002, waar appellanten, waarvan [naam] en [naam], in persoon, bijgestaan door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ambtenaren van de gemeente, en [gemachtigde], gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de aanvraag voor de bij het bestreden besluit verleende vergunning onduidelijk is, omdat uit het bestreden besluit en de aanvraag niet naar voren komt of het akoestisch rapport van 19 april 1999 daarvan deel uit maakt.
Volgens het bij het bestreden besluit behorende voorschrift 1.1. maken het aanvraagformulier en de daarbij behorende tekeningen en overige bijlagen inclusief het akoestisch rapport nr. 1991880.2 d.d. 26 juni 2001 deel uit van de vergunning.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het rapport van 26 juni 2001 een samenvoeging is van het rapport van 19 april 1999 en een nader akoestisch rapport van 23 maart 2001. Naar het oordeel van de Afdeling leidt deze aanvulling van de aanvraag niet tot een onduidelijkheid hiervan. Ook overigens leidt hetgeen appellanten in dit kader hebben aangevoerd niet tot het oordeel dat de aanvraag niet voldoet aan het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer of dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellanten vrezen geluidhinder. Volgens hen kan niet aan de geluidvoorschriften worden voldaan. Zij stellen dat bij het akoestisch onderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 26 juni 2001 onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, zodat geen representatieve bedrijfssituatie is onderzocht. In dit kader stellen zij onder meer dat het verladen van varkens langer duurt dan 10 minuten.
2.3.1. Verweerders hebben bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen.
In het aan de vergunning verbonden voorschrift 2.1 zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij verschillende immissiepunten grenswaarden gesteld van 26-34 dB(A), 27-31 dB(A) en 25-29 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In opdracht van de aanvrager is door VKS raadgevende ingenieurs B.V. te Assen een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 26 juni 2001. Verweerders hebben zich bij het vaststellen van de geluidgrenswaarden mede gebaseerd op dit akoestisch rapport. Zij stellen dat voorzover het rapport afwijkt van de aanvraag, aan de vergunning voorschriften zijn verbonden die aansluiten bij de uitgangspunten van het rapport zodat aan de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
Ter zitting hebben verweerders erkend dat het verladen van varkens niet meer met een laadklep zal geschieden maar met een hydraulische lift en dat het verladen daarom langer zal duren dan is aangenomen in het akoestische rapport. Toch veronderstellen zij dat tijdens het verladen aan de geluidnormen kan worden voldaan, omdat volgens hen het verladen met een lift een lager bronniveau heeft dan het verladen met een laadklep.
2.3.2. De Afdeling is gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting van oordeel dat betwijfeld moet worden of de in voorschrift 2.1 opgenomen geluidgrenswaarden tijdens het verladen van varkens naleefbaar zijn. Het door verweerders bij de beoordeling van de aanvraag betrokken akoestische rapport is niet gebaseerd op een representatieve bedrijfssituatie. In dat rapport wordt immers uitgegaan van het verladen van varkens met behulp van een laadklep, terwijl het verladen zal plaatsvinden met behulp van een laadlift, hetgeen meer tijd vergt.
Het bestreden besluit is derhalve in zoverre onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, zodat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit hebben gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is gegrond. Nu het geluidaspect bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het gehele besluit te worden vernietigd. De Afdeling laat de overige beroepsgronden buiten bespreking.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Dalfsen van 10 juli 2001;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Dalfsen in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,31, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Dalfsen te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Dalfsen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
312-314.