ECLI:NL:RVS:2002:AE7766
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- S.W. Schortinghuis
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 1 mei 2002, waarin zijn verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand werd afgewezen. Het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam had op 2 oktober 2000 het verzoek van appellant om een toevoeging afgewezen. De raad verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 6 augustus 2001 ongegrond. De rechtbank te Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 mei 2002. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 22 mei 2002 zijn bezwaren kenbaar maakte.
De Raad van State heeft de zaak op 27 augustus 2002 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet de benodigde bewijsstukken had overgelegd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Hierdoor had de raad geen inzicht in het inkomen en vermogen van appellant, wat leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de toevoeging gerechtvaardigd was. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn inkomen onder de toevoeginggrens ligt, maar deze stelling was niet onderbouwd.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 september 2002.