ECLI:NL:RVS:2002:AE7775

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101584/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake gebruik bovenverdieping restaurant De Goetsack te Zeist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, die op 9 februari 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing door burgemeester en wethouders van Zeist van zijn verzoek om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het gebruik van de bovenverdieping van restaurant De Goetsack, gelegen aan de Steijnlaan 61 te Zeist. De burgemeester en wethouders hadden op 15 juli 1998 het verzoek van de appellant afgewezen en dit besluit werd later op 23 augustus 2000 door hen bevestigd, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 mei 2002, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd werden door een ambtenaar. Ook de exploitanten van het restaurant waren aanwezig, bijgestaan door een advocaat. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er concreet zicht op legalisering van het gebruik van de bovenverdieping bestond, en dat burgemeester en wethouders van handhavend optreden konden afzien.

De Raad van State oordeelde dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar inderdaad concreet zicht op legalisering bestond, aangezien er een verzoek om vrijstelling was ingediend en de burgemeester en wethouders hadden besloten om toepassing te geven aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep van de appellant ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 september 2002.

Uitspraak

200101584/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 februari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellant om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen inzake het gebruik van de bovenverdieping van restaurant De Goetsack, gevestigd aan de Steijnlaan 61 te Zeist, afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 februari 2001, verzonden op 20 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. D Kilwinger van Dijk, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [exploitanten] van het restaurant De Goetsack, in persoon en bijgestaan door mr. R.H.J. Edelbroek, advocaat te Utrecht.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat burgemeester en wethouders van handhavend optreden konden afzien omdat er concreet zicht op legalisering van het gebruik van de bovenverdieping bestond, nu de op 24 januari 2001 met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de Wro) ten behoeve van dat gebruik verleende bedoelde vrijstelling in strijd is met artikel 20, eerst lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening.
2.1.1. Indien door een belanghebbende uitdrukkelijk is verzocht om tegen de illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. De Afdeling stelt in dit verband vast dat ten tijde van de beslissing op bezwaar een dergelijk concreet zicht op legalisering bestond, nu op 22 juni 2000 een verzoek om vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, derde lid van de Wro was ingediend, op 15 augustus 2000 door burgemeester en wethouders is besloten toepassing te geven aan artikel 19a, vierde lid, van de WRO en het voornemen om de vrijstelling te verlenen op 22 augustus 2000 is gepubliceerd. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders onder deze omstandigheden hebben kunnen afzien van toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen.
2.1.2. Ten aanzien van de bezwaren van appellant tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 24 januari 2001 is de Afdeling van oordeel dat dit besluit thans niet in geschil is.
2.2. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
47-380.