ECLI:NL:RVS:2002:AE7997

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201714/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zwolle over tegemoetkoming schade door extreem zware regenval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 19 februari 2002. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen een besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die op 5 oktober 1999 een tegemoetkoming had toegekend op basis van de WTS2-regeling voor schade door extreem zware regenval in 1998. De Staatssecretaris had op 18 mei 2001 het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank werd ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 25 maart en 17 april 2002. De zaak werd behandeld op 29 augustus 2002, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. Tijdens de zitting trok appellant zijn hoger beroep in voor wat betreft de schade aan de witloftrek, en concentreerde hij zich op de kosten van extra transport, extra verlading en het spoelen van witlofpennen, alsook de kosten van koeling en transport van aan een Duits bedrijf verkochte witlofpennen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de opgevoerde kosten niet als teeltplanschade of bereddingskosten konden worden aangemerkt volgens de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen. De kosten waren niet vergelijkbaar met de schade die in andere uitspraken was behandeld, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de kosten niet konden worden beschouwd als activiteiten ter voorkoming of beperking van schade. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200201714/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 19 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) aan appellant een tegemoetkoming krachtens de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS2-regeling) toegekend.
Bij besluit van 18 mei 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het de schade aan het perceel Vos betreft, en voor het overige ongegrond. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 mei 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.H.H. Schepers, advocaat te Deventer, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [gemachtigde], medewerker van Laser, en [gemachtigde], werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellant zijn hoger beroep, voorzover gericht de uitspraak van de rechtbank over de schade aan de witloftrek, ingetrokken.
2.2. Aan de orde zijn derhalve thans uitsluitend de kosten van extra transport, extra verlading en het spoelen van witlofpennen alsmede de kosten van koeling en transport van aan een bedrijf in Duitsland verkochte witlofpennen, die naar zijn mening ten onrechte niet bij de reeds toegekende tegemoetkoming in de schade zijn betrokken.
2.3. Appellant heeft betoogd dat zijn schade primair valt onder het begrip teeltplanschade en subsidiair onder het begrip bereddingskosten.
2.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e onderscheidenlijk onder i, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) heeft een gedupeerde, voor zover hier van belang, recht op een tegemoetkoming in de volgende categorieën van schade, alsmede in de volgende categorieën van kosten die daarmee verband houden:
”e. de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan als gevolg van het niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen;” en
”i. de bereddingskosten per risico-adres, waaronder worden verstaan de kosten die de gedupeerde heeft gemaakt in verband met het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade of kosten, voor zover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels.”
De Wet is van toepassing verklaard op de schade en kosten die zijn ontstaan als gevolg van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998.
2.5. De door appellant opgevoerde kosten van extra transport, extra verlading en het spoelen van witlofpennen kunnen naar het oordeel van de Afdeling evenmin als de kosten van koeling en transport van de naar Duitsland verkochte witlofpennen worden aangemerkt als teeltplanschade in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet.
Het beroep van appellant op de uitspraak van de rechtbank Assen van 12 april 2001 faalt reeds omdat de kosten, waar het in beide geschillen om gaat, niet vergelijkbaar zijn.
2.6. De genoemde kosten kunnen evenmin als bereddingskosten worden beschouwd. Die kosten kunnen immers niet worden aangemerkt als activiteiten ter voorkoming of beperking van de door de regenval dreigende schade aan het groeiproces van de witlofpennen.
2.7. Nu de rechtbank tot eenzelfde oordeel is gekomen, is het hoger beroep ongegrond en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
238.