200201271/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Milieudefensie", gevestigd te Amsterdam, en [appellant], wonend te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Wierden,
verweerders.
Bij besluit, gedateerd 28 december 2001, kenmerk 01.5365, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een manege voor paardrijden voor gehandicapten op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 17 januari 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting op 2 september 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als getuige gehoord [getuige], ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing.
Appellanten betogen dat het bestreden besluit niet is genomen op 28 december 2001, maar op of na 2 januari 2002. Zij wijzen erop dat op pagina 1 van het desbetreffende besluit staat dat [naam] bij schrijven van 2 januari 2002 de door hem tegen het ontwerpbesluit ingediende bedenkingen heeft ingetrokken. Ook wijzen zij erop dat het bestreden besluit een week later ter inzage is gelegd dan andere besluiten die op 28 december 2001 zijn genomen. Omdat het besluit is genomen op of na 2 januari 2002 hadden verweerders wat betreft de beoordeling van de ammoniakaspecten van de vergunningaanvraag geen toepassing kunnen geven aan de Interimwet ammoniak en veehouderij, aangezien deze wet is vervallen per 1 januari 2002, maar hadden zij deze aspecten moeten toetsen aan de Wet milieubeheer. Nu de wijziging van het wettelijk toetsingskader de grondslag vormt van het beroep, kan appellanten niet worden tegengeworpen dat zij geen bedenkingen hebben ingebracht, zo betogen zij.
[Getuige], die als ambtenaar van de gemeente het bestreden besluit krachtens mandaat heeft genomen, heeft verklaard dat dit besluit daadwerkelijk op 28 december 2001 is vastgesteld en ondertekend. Volgens hem stond op pagina 1 van het bestreden besluit een passage met de strekking dat op 28 december 2001 mondeling overeen was gekomen dat de door [naam] ingediende bedenkingen zouden worden ingetrokken. Na binnenkomst van de voornoemde brief van 2 januari 2002, is deze passage gewijzigd in die zin dat voor het intrekken van de bedenkingen wordt verwezen naar deze brief, dit ter informatie aan [naam], aldus [getuige].
De Afdeling acht het, gelet op de stukken en het verhandelde op de zittingen, aannemelijk dat het bestreden besluit is genomen op 28 december 2001. Gelet hierop kunnen appellanten aan hetgeen is bepaald in artikel 20.6, tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer geen beroepsrecht ontlenen.
2.2. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Breda, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Breda
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002