ECLI:NL:RVS:2002:AE8001

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201637/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming op grond van de Regeling oogstschade 1998

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 februari 2002. De rechtbank had eerder een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vernietigd, waarbij de aanvraag van de appellant voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling oogstschade 1998 was afgewezen. De appellant had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding voor de gewassen Allium giganteum en Galanthus, maar de minister had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had beslist dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 augustus 2002. Tijdens de zitting is de minister vertegenwoordigd door gemachtigden van Laser en het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties. De Raad van State heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de rechtsongelijkheid ten opzichte van andere gedupeerden die wel een tegemoetkoming ontvingen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag van de appellant terecht heeft afgewezen.

Echter, met betrekking tot het gewas Eremurus, heeft de Raad van State geoordeeld dat de minister dit gewas ten onrechte van de tegemoetkoming heeft uitgesloten. De Raad heeft besloten dat de aanvraag voor Eremurus heroverwogen moet worden, omdat dit gewas onder de categorie 'vaste planten' valt. De uitspraak van de rechtbank is in zoverre vernietigd, en het beroep is gegrond verklaard voor wat betreft het gewas Eremurus. De minister is veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

200201637/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 1999 heeft de teammanager van Laser beweerdelijk namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om een tegemoetkoming op de voet van de Regeling oogstschade 1998 (hierna: de Regeling), afgewezen.
Bij ongedateerd, op 13 september 2000 verzonden besluit heeft de regiomanager van Laser beweerdelijk namens de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 februari 2002, verzonden op 7 februari 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het op 13 september 200 verzonden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 maart. 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 mei 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij Laser, en vergezeld van [gemachtigde], werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties (hierna: BCE), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de rechtbank dat de minister op goede gronden heeft beslist dat appellant voor de gewassen Allium giganteum en Galanthus niet voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling in aanmerking komt, is juist en berust op een goede grondslag.
De motivering die de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd, vindt onder meer steun in de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2001 met zaaknummer 200101653/1 (aangehecht).
Daaraan voegt de Afdeling toe dat het betoog van appellant, dat de twee genoemde gewassen ook als vaste plant geteeld worden en dan ook als schadecategorie “vaste planten” moeten worden aangemerkt waarvoor een tegemoetkoming dient te worden verstrekt, reeds faalt op de grond dat hij zelf ter toelichting op zijn aanvraag om een tegemoetkoming heeft aangegeven dat het hier om voorjaarsgewassen van bloembollen gaat. Tevens onderschrijft de Afdeling dat, naar ter zitting door de deskundige van het BCE is gesteld, anders dan appellant heeft betoogd voor het antwoord op de vraag of het gewas als een vaste plant moet worden aangemerkt, niet bepalend is of het gewas één- dan wel meerjarig is.
Voor zover appellant heeft gesteld dat zijn geval gelijk is aan dat van een met name door hem genoemde andere aanvrager van een tegemoetkoming aan wie wél een tegemoetkoming is toegekend, wordt er op gewezen dat, anders dan appellant kennelijk meent, de gewassen in die zaak niet als schadegewas zijn aangemerkt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
Hetzelfde geldt voor het betoog van appellant dat, nu gedupeerden die onder de WTS-regelingen vallen, voor de gewassen Allium giganteum en Galanthus wél een tegemoetkoming ontvangen, sprake is van rechtsongelijkheid. Reeds het feit dat het om verschillende compensatieregimes gaat die door verschillende bestuursorganen worden uitgevoerd, brengt mee dat geen sprake is van gelijke of daarmee gelijk te stellen gevallen en daarmee van rechtsongelijkheid.
2.2. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
2.3. Blijkens de nadere memorie aan de Afdeling zal met betrekking tot het gewas Eremurus de aanvraag in heroverweging worden genomen omdat dit gewas bij nader inzien onder de gewascategorie “vaste planten” dient te worden geschaard. Ter zitting heeft de minister dit herhaald.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de minister laatstgenoemd gewas ten onrechte van een tegemoetkoming uitgesloten onder de overweging dat het niet als schadegewas voorkomt in de bijlage van de Regeling. Aldus heeft de minister niet besloten in overeenstemming met de in de Regeling neergelegde beleidsregels.
2.5. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar ten aanzien van het gewas Eremurus in stand zijn gelaten, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog gegrond verklaren.
2.6. De Afdeling acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op het gewas Eremurus;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 februari 2002, AWB 00/7043, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar van 13 september 2000 waar het betreft het gewas Eremurus, in stand zijn gelaten;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1527,38, van welk bedrag € 1288,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 + € 165,00 =) € 267,10 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
238.