ECLI:NL:RVS:2002:AE8006

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105059/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering legalisatie geboortebewijs door Minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, die op 29 augustus 2001 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om een geboortebewijs te legaliseren. De minister had op 27 december 1999 besloten om de legalisatie te weigeren, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de inhoud van de documenten uit het land van herkomst van de appellant. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd op 10 januari 2001 ongegrond verklaard.

De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bewijsstukken die hij had overgelegd niet de toets der kritiek konden doorstaan. Hij voerde aan dat de geboortekaart van de kliniek, waarop zijn geboortedatum staat vermeld, authentiek is en niet recentelijk is aangepast. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de weigering om het geboortebewijs te legaliseren op de juiste gronden had gehandhaafd. De verificatieonderzoeken hadden geen bevestiging opgeleverd van de geboortedatum zoals vermeld in het geboortebewijs.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 augustus 2002 ter zitting behandeld. De minister had verzocht om beperking van de kennisneming van bepaalde stukken, wat door de Afdeling gerechtvaardigd werd geacht. Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat de minister niet verplicht was om de twijfels over de geboorteverklaring met objectieve gegevens te weerleggen, aangezien de appellant hierin niet was geslaagd. De rechtbank's oordeel dat de weigering om tot legalisatie over te gaan in rechte stand houdt, werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200105059/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 29 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 december 1999 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) geweigerd om een [nationaliteit] geboortebewijs te legaliseren.
Bij besluit van 10 januari 2001 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 augustus 2001, verzonden op 30 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 januari 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht dat appellant geen kennis kan nemen van de stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in [stad] verrichte verificatie-onderzoek. Op 12 maart 2002 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking gerechtvaardigd is. Op 26 maart 2002 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. van Dijk, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wachter en mr. R. Geraedts, ambtenaren in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Legalisatie is geweigerd, omdat met betrekking tot documenten uit [land] volgens het terzake gevoerde beleid wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud ervan en appellant die twijfel niet door middel van verwijzing naar objectieve bronnen heeft weggenomen.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bewijsstukken die hij heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag de toets der kritiek niet kunnen doorstaan nu het geen brondocumenten betreft, maar bewijsstukken die recentelijk zijn opgemaakt en waarvan de inhoud kan zijn aangepast aan hetgeen appellant om welke reden ook wenselijk acht. De rechtbank heeft daarbij miskend dat de geboortekaart van de [kliniek], waarop zijn geboortedatum is vermeld, niet van recente datum is, maar kort na zijn geboorte is afgegeven, aldus appellant. De omstandigheid dat in de kliniek vanwege de burgeroorlog geen registers meer voorhanden zijn aan de hand waarvan de geboortekaart kan worden geverifieerd doet daaraan naar zijn mening niet af, te minder nu het document blijkens het onderzoeksrapport van 6 maart 2000 door medewerkers (artsen) van de kliniek is herkend als een authentiek document waarop geen wijzigingen zijn aangebracht. Met de geboortekaart is de juistheid van zijn geboortedatum naar de mening van appellant genoegzaam aangetoond.
2.3. Dit betoog faalt. Gelet op de verslagen van de verificatieonderzoeken, de overige stukken en het verhandelde ter zitting, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister de weigering om het geboortebewijs te legaliseren niet op de daaraan ten grondslag gelegde overweging mocht handhaven. De verificatieonderzoeken hebben geen bevestiging opgeleverd van de in het geboortebewijs vermelde geboortedatum. De door appellant ter bevestiging van zijn geboortedatum overgelegde geboortekaart van de [kliniek] kan die bevestiging niet opleveren. De minister heeft er terecht op gewezen dat deze kaart niet is gedateerd en dat appellant zijn stelling dat die in zijn jeugd is afgegeven niet heeft onderbouwd. Overigens zou, aldus de minister, deze geboortekaart indien deze wel zou zijn gedateerd, evenmin hebben kunnen leiden tot bevestiging van de geboortedatum van appellant nu ook de inhoud van dit document niet is bevestigd in enige onafhankelijke, objectieve bron. Als zodanig kan naar het oordeel van de minister niet gelden de verklaring van één of meer artsen dat het een authentiek document is. De Afdeling acht deze uitgangspunten niet kennelijk onredelijk of anderszins onaanvaardbaar. De minister heeft de in beginsel aanwezige twijfel aan de juistheid van de geboorteverklaring derhalve niet met gegevens uit objectieve bron door appellant weggenomen hoeven achten.
2.4. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de weigering om tot legalisatie over te gaan in rechte stand houdt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002
242-345.