200201337/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant], gevestigd te [plaats],
2. [appellanten], gevestigd te [plaats]
3. [appellant], wonend te [woonplaats]
gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerders.
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Woerden, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Middelland-Zuid".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 15 januari 2002, nr. 2001REG2730i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 5 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2002, appellanten sub 2 bij brief van 5 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2002, en appellant sub 3 bij brief van 6 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2, de gemeenteraad van Woerden en [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2002, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], appellant sub 3 in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Woerden, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. Th. Sandberg, advocaat te Rotterdam, daar gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied globaal begrensd door de Middellandbaan, de Europabaan, de Polanerzandweg, de Kromwijkerwetering en het Wulverhorstpad.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten sub 1 en 2 stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plandeel met de bestemming “Verkooppunt voor motorbrandstoffen -B(m)-“, gelegen tussen de Wulverhorstbaan en de Kromwijkerwetering. Zij voeren aan dat de aanleg van een benzinestation een inbreuk vormt op de grote landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden van het betreffende gebied. De keuze van de gemeenteraad voor de aanleg van een benzinestation ter plaatse achten zij onvoldoende gemotiveerd en in strijd met hetgeen door hem met betrekking tot deze strook grond is verklaard in de procedure bij de Raad van State in 1990. De door verweerders gegeven motivering voor de locatie aan de Wulverhorstbaan achten zij eveneens onvoldoende aangezien daaruit niet blijkt waarom bedrijfseconomische belangen zwaarder wegen dan het belang dat gediend is met instandhouding van het waardevolle gebied. Zij wijzen er in dit verband op dat in de onmiddellijke nabijheid van de Wulverhorstbaan reeds twee benzinestations gevestigd zijn en dat de in de gemeentelijke beleidsnotitie “Benzinetankstations gemeente Woerden” genoemde locatie aan de Steinhagenseweg als alternatieve locatie onvoldoende onderzocht is. Voorts stellen zij dat verweerders, ondanks hun gebleken vermoedens dienaangaande, ten onrechte geen onderzoek hebben verricht naar de aanwezigheid van waardevolle flora en fauna in het gebied.
2.3.1. Aan het bestreden plandeel heeft de gemeenteraad de bestemming “Verkooppunt voor motorbrandstoffen -B(m)-” gegeven om de verplaatsing mogelijk te maken van het benzinestation van [rechtspersoon] uit de binnenstad van Woerden. Verplaatsing van deze milieuhinderlijke activiteit is nodig geoordeeld in het kader van het autovrij en autoluw maken van de binnenstad.
2.3.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien goedkeuring aan dit plandeel te onthouden. Zij stellen zich op het standpunt dat de voorliggende locatie voor de vestiging van een benzinestation aanvaardbaar is, nu het streekplan Utrecht 1994 ruimte laat voor bebouwing van de strook ten zuiden van de Wulverhorstbaan, met name voor bedrijven die in het kader van stads- en dorpsvernieuwing dienen te worden verplaatst.
Verweerders hebben de locatie aan de Steinhagenseweg onderzocht maar zien deze, vanwege de bedrijfseconomisch minder aantrekkelijke ligging, niet als een alternatief voor de in geding zijnde locatie aan de Wulverhorstbaan. De flora en fauna ter plaatse hebben verweerders niet onderzocht omdat het gebied onderdeel zou uitmaken van de uitbreiding van het stedelijk gebied van Woerden. Zij nemen evenwel aan dat in het gebied bruine kikkers en meerkikkers voorkomen. Voorts is het volgens hen vrijwel zeker dat er in het gebied rugstreeppadden voorkomen.
2.3.3. De Afdeling overweegt als volgt. Het gebied waarin het perceel met de bestemming “Verkooppunt voor motorbrandstoffen -B(m)-“ is gelegen, heeft in het plan de bestemming “Landschappelijk gebied met agrarisch gebruik -La-“ gekregen en is voorzien van de aanduiding ‘archeologisch waardevol gebied’. Het gebied grenst aan het buitengebied tussen de Kromwijkerwetering en de autosnelweg A12. Verweerders stellen in het bestreden besluit dat zij aannemen dat in het gebied bruine kikkers en meerkikkers voorkomen, welke soorten zijn vermeld in bijlage 5 van de Habitatrichtlijn (dier- en plantensoorten van communautair belang waarvoor het onttrekken aan de natuur en de exploitatie aan beheersmaatregelen kunnen worden onderworpen). Verder stellen zij dat het vrijwel zeker is dat in het gebied ook rugstreeppadden voorkomen, welke soort is vermeld in
bijlage 4 van de Habitatrichtlijn (dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd).
Gelet op het sterke vermoeden van verweerders dat in het gebied beschermenswaardige soorten aanwezig zijn, hadden verweerders goedkeuring aan dit plandeel moeten onthouden, aangezien niet was voldaan aan de plicht dienaangaande onderzoek te verrichten en te bezien welke gevolgen - mede rekening houdend met de voorschriften van de Flora- en Faunawet - aan de eventuele aanwezigheid van bedoelde soorten voor de mogelijkheden van de realisatie van een benzinestation ter plaatse moeten worden verbonden. De omstandigheid dat het gemeentebestuur alsnog een rapport van Ecoline, van 28 juni 2002, heeft overgelegd kan hieraan niet afdoen, reeds omdat dit rapport, dat beperkt van opzet is, is vervaardigd op een datum die ligt na die van het bestreden besluit. Ook de omstandigheid dat het gebied in het Streekplan Utrecht 1994 is aangemerkt als een gebied dat (mogelijk) deel zou gaan uitmaken van de uitbreiding van het stedelijk gebied van de gemeente Woerden, doet niet aan het bovenstaande af.
2.3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
De beroepen van appellanten sub 1 en 2 zijn gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming “Verkooppunt voor motorbrandstoffen -B(m)-”, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten sub 1 en 2 geen bespreking.
2.4. Appellant sub 3 stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een verplaatsing van het bouwblok voor een bedrijfswoning bij [Autobedrijf]. Het bouwblok zoals dat in het plan is gesitueerd laat volgens appellant te weinig ruimte voor bedrijfsmatige activiteiten. Hij stelt in dit verband dat door de gemeenteraad en de provincie Zuid-Holland toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot de verplaatsing van het bouwblok.
2.4.1. De gemeenteraad heeft niet ingestemd met het verzoek van appellant om het bouwblok bij zijn bedrijf te verplaatsen en heeft daarbij overwogen dat dit zou leiden tot een verdergaande (woon)bebouwing van het onbebouwde deel van de strook tussen de Wulverhorstbaan en de Kromwijkerdijk. Een bedrijfswoning in deze open zone is volgens hem ongewenst met het oog op het vrijhouden van zichtlijnen naar de achterliggende karakteristieke bebouwing aan de Kromwijkerdijk.
2.4.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien aan dit plandeel goedkeuring te onthouden en stellen dat uitbreiding van de bebouwing in dit smalle deel van de strook grond tussen de Wulverhorstbaan en de Kromwijkerwetering ongewenst is. Zij wijzen erop dat de bedrijfswoning op een andere wijze dan in het oorspronkelijke plan binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd.
2.4.3. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat uitbreiding van de bebouwing in dit smalle deel van de strook grond tussen de Wulverhorstbaan en de Kromwijkerwetering, ongewenst is.
Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de verplaatsing van het bouwblok bij [Autobedrijf] zou voorzien. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerders bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door het gemeentebestuur, goedkeuring aan het plan te onthouden. Ten aanzien van de beweerdelijk gedane toezeggingen van de zijde van het provinciebestuur van Zuid-Holland met betrekking tot het bouwvlak bij [Autobedrijf], overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan.
2.4.4. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in hetgeen appellant sub 3 heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring aan het plan hebben verleend. Het beroep van appellant sub 3 is ongegrond.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten sub 1 en 2 te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellant sub 3 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en 2 gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 15 januari 2002, 2001REG2730i, voorzover het het plandeel met de bestemming "Verkooppunt voor motorbrandstoffen -B(m)-“ betreft, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. verklaart het beroep van appellant sub 3 ongegrond;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Utrecht in de door appellanten sub 1 en 2 in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten, wat betreft appellante sub 1 tot een bedrag van € 38,37 en wat betreft appellanten sub 2 tot een bedrag van € 42,98; het totale bedrag dient door de provincie Utrecht te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten sub 1 en 2 het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (elk € 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002