200200938/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 7 januari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
Bij besluit van 2 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellanten vergunning te verlenen voor de herbouw van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 30 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar en beroep van 13 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 januari 2002, verzonden op 8 januari 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.E. Smal, advocaat te
Velsen-Zuid, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
P.J. Oud, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Burgemeester en wethouders hebben de door appellanten gevraagde vergunning voor de herbouw van de in geding zijnde schuur geweigerd, omdat het bouwwerk in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.2. Het betoog van appellanten in hoger beroep dat de bouwwerkzaamheden als gewoon onderhoud dienen te worden aangemerkt, zodat ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist, faalt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat het dak, de wanden, en de toegangsdeuren van de herbouwde schuur volledig zijn vernieuwd en dat deze schuur ongeveer 1½ m hoger, 1½ m langer en 1 m breder is dan de afgebroken schuur.
De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat voor de (her)bouw van de schuur een bouwvergunning is vereist.
2.3. De stelling van appellanten dat burgemeester en wethouders de vergunningaanvraag niet aan artikel 26 van de planvoorschriften hebben getoetst is feitelijk onjuist, nu uit de beslissing op het bezwaarschrift blijkt dat burgemeester en wethouders zijn nagegaan of ingevolge artikel 26, tweede lid, van de planvoorschriften vrijstelling kan worden verleend.
De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat de beslissing van burgemeester en wethouders om deze vrijstelling te weigeren niet onredelijk is.
2.4. Hetgeen appellanten verder hebben aangevoerd biedt evenmin gezichtspunten voor een ander oordeel dan dat de gevraagde bouwvergunning terecht is geweigerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002