200106003/1.
Datum uitspraak: 25 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
BIM Tankstation Grensweg B.V. en [naam rechtspersoon], beide gevestigd te [plaats],
appellanten
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 2 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Harlingen.
Bij besluit van 8 december 1998 hebben burgemeester en wethouders
van Harlingen (hierna: burgemeester en wethouders) aan
[vergunninghouder] te [plaats] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een tankstation aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluiten van 16 april 1999 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 25 maart 1999, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 2 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. T.H. Pasma, advocaat te Harlingen en [gemachtigde], namens BIM Tankstation Grensweg B.V., en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E. Visser en H. Woltjer, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Anders dan appellanten betogen is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders op basis van artikel 5, lid F, aanhef en onderdeel 1, onder b, van het bestemmingsplan ‘Koningsbuurt’, het onderhavige tankstation, voor wat betreft de daarmee samenhangende verkeersaantrekkende werking en geluidsproductie, gelijk hebben kunnen stellen met een autoreparatiebedrijf en een autowasserette, zodat zij voor de vestiging van het tankstation, dat niet valt onder een van de in bijlage 2 omschreven categorieën van inrichtingen, een zogenaamde binnenplanse vrijstelling hebben kunnen verlenen.
Appellanten hebben zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan zich tegen de bouw van een tankstation zou verzetten.
2.2. Evenzeer heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat burgemeester en wethouders voor de detailhandelsactiviteiten van het tankstation, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan hebben kunnen verlenen.
2.3. Appellanten hebben in beroep bij de rechtbank, en in hoger beroep opnieuw, betoogd dat de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten van Fryslân (hierna gedeputeerde staten) betrekking had op de overschrijding van het bouwvlak, en niet tevens op de detailhandelsactiviteiten bij het tankstation, zodat de door burgemeester en wethouders verleende vrijstelling uitsluitend voor de overschrijding van het bouwvlak had kunnen worden verleend.
Op dat betoog is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan. Hierin ziet de Afdeling evenwel geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. De Afdeling is van oordeel dat gedeputeerde staten op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dat luidde ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar, een eigen bevoegdheid toekomt om een oordeel te geven over de planologische aanvaardbaarheid van een voorgelegd bouwplan. In dat kader waren zij bevoegd na te gaan of er naast de overschrijding van het bouwvlak nog andere afwijkingen zijn van het destijds ter goedkeuring aangeboden bestemmingsplan ‘Koningsbuurt’. Constaterend dat de afwijking ten opzichte van dat plan niet alleen het bouwen buiten het bouwvlak betreft, maar ook de door [vergunninghouder] voorgenomen detailhandelsactiviteiten bij het tankstation, hebben blijkens de verklaring van geen bezwaar gedeputeerde staten te kennen gegeven daartegen geen planologische bezwaren te hebben, zodat burgemeester en wethouders tevens voor de detailhandelsactiviteiten vrijstelling hebben kunnen verlenen.
2.4. Het betoog van appellanten dat de bouwaanvraag voor het onderhavige tankstation had moeten worden ingepast in het destijds nog vast te stellen bestemmingsplan ‘Koningsbuurt’, waarna zij daartegen bezwaren hadden kunnen indienen, faalt reeds omdat artikel 19 (oud) van de WRO, burgemeester en wethouders de wettelijke mogelijkheid bood de onderhavige vrijstelling te verlenen.
2.5. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat, voor zover appellanten van mening zijn dat zij door de aanwezigheid van het tankstation van [vergunninghouder] aan de [locatie] schade lijden of zullen lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te hunnen laste behoort te blijven, het hun vrij staat een beroep te doen op de in artikel 49 van de WRO neergelegde schadevergoedingsregeling, waarop gedeputeerde staten in hun verklaring van geen bezwaar, waarvan aan appellanten een afschrift is toegezonden, reeds hebben gewezen.
2.6. Hetgeen appellanten verder nog in hoger beroep naar voren hebben gebracht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient – met verbetering van gronden - te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002