ECLI:NL:RVS:2002:AE8245

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203202/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • E.A. Alkema
  • R.W. Mackenzie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en de toepassing van de 48-uur-termijn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdelinge tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 5 juni 2002 haar beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie. De aanvraag was op 15 mei 2002 afgewezen, en de vreemdelinge stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de 48-uur-termijn voor afwijzing pas was aangevangen op het moment dat het onderzoek in het aanmeldcentrum Ter Apel op 12 mei 2002 begon. De vreemdelinge betoogde dat het onderzoek al op 2 mei 2002 was gestart, toen zij een vragenlijst ontving over haar taal en herkomst, en dat de aanvraag dus niet binnen de vereiste termijn was afgehandeld.

De Raad van State overwoog dat de 48-uur-termijn begint te lopen op het moment van indiening van de aanvraag, en dat de indiening soms kan plaatsvinden na een voorbereidende fase van onderzoek. In dit geval was er echter geen sprake van een zodanig onderzoek dat de termijn eerder zou zijn aangevangen. De vragenlijst die aan de vreemdelinge was voorgelegd, was bedoeld voor administratieve voorbereiding en niet voor inhoudelijk onderzoek. De Raad concludeerde dat de grief van de vreemdelinge faalde en dat de rechtbank terecht had geoordeeld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 7 augustus 2002, met de ondertekening van de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Raad
van State
200203202/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdelinge], appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 juni 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juni 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Appellante klaagt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gaat dat de 48-uur-termijn eerst is aangevangen op het moment waarop op 12 mei 2002 het onderzoek in aanmeldcentrum Ter Apel een aanvang heeft genomen en aldus heeft miskend dat de aanvraag niet binnen 48 proces-uren is afgewezen. Zij heeft daartoe gesteld dat de vreemdelingendienst op 2 mei 2002 een aanvang heeft gemaakt met het onderzoek naar de aanvraag door haar een vragenlijst voor te leggen, onder meer met betrekking tot de taal die zij spreekt.
2.2. Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in het aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 uur tot 08.00 uur niet meetellen.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2002 in zaak nr. 200200319/1, gepubliceerd in JV 2002/123 en NAV 2002/91), heeft de wetgever ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen een naar tijdsduur gemeten maatstaf voorgeschreven. Daarbij heeft, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000 en de toelichting op het Vb 2000, de gedachte voorgezeten dat het vereiste dat binnen 48 proces-uren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen waarborgt dat op deze wijze slechts zaken worden afgehandeld, die geen tijdrovend onderzoek vergen. De aldus gekozen maatstaf kan deze door de wetgever beoogde waarborg slechts bieden, indien de uren die voor het onderzoek benut kunnen worden, worden aangemerkt als proces-uren in de zin van voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000.
2.2.2. Uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 valt af te leiden dat de 48-uur-termijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Gebleken is dat de indiening van de aanvraag soms plaatsvindt, nadat enig – op de in te dienen aanvraag gericht – onderzoek heeft plaatsgevonden. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2002 in zaak nr. 200201773/1, JV 2002/225), moet in dat laatste geval worden aangenomen dat de 48-uur-termijn met de aanvang van dat onderzoek is gaan lopen. Van een zodanig onderzoek is in het geval dat thans voorligt geen sprake, nu de vragenlijst die aan appellante is voorgelegd ziet op het vaststellen van de taal die appellante spreekt en het taalgebied waar zij vandaan komt en kennelijk bedoeld is om, in het kader van de beschikbaarheid van de juiste tolk, het onderzoek naar de aanvraag administratief voor te bereiden, zodat er geen grond is voor het oordeel dat de 48-uur-termijn op 2 mei 2002 is aangevangen.
De conclusie is dat de grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.W. Mackenzie, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Mackenzie
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
32-362.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,