ECLI:NL:RVS:2002:AE8284

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200513/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestuursdwang en vergunningplicht voor veehouderij in beschermd natuurmonument

In deze zaak heeft de vereniging 'Vereniging Milieu-Offensief' beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarin een verzoek om bestuursdwang werd afgewezen. Het verzoek was gericht op de bouw van een stal op een perceel dat zich in de nabijheid van het beschermd natuurmonument 'Schoolsteegbosjes' bevindt. De appellante stelde dat de uitbreiding van de veehouderij schadelijk zou zijn voor het natuurschoon en dat er een vergunning vereist was op grond van de Natuurbeschermingswet. De Staatssecretaris betoogde echter dat er geen vergunningplicht bestond, omdat de ammoniakdepositie geen schadelijke invloed zou hebben op het natuurmonument.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 augustus 2002 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de appellante van mening was dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de schadelijke effecten van de ammoniakdepositie op de voor verzuring gevoelige gronden binnen het natuurmonument. De Afdeling oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte niet was uitgegaan van de gehele veehouderij en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijke schadelijkheid van de handelingen in het kader van de Natuurbeschermingswet.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van de Staatssecretaris vernietigd. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van natuurbescherming en de vergunningplicht bij uitbreidingen van veehouderijen in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

Uitspraak

200200513/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging “Vereniging Milieu-Offensief”, gevestigd te Wageningen,
appellante,
en
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2001, kenmerk DNW/01-2324, heeft de directeur Noordwest van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, namens verweerder, op het verzoek van appellanten om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de bouw van een stal op het perceel [locatie], afwijzend beslist.
Bij besluit van 17 december 2001, kenmerk TRCJZ/2001/17375, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.W. Verheijen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
De Stichting Wakker Dier heeft haar beroep ter zitting ingetrokken.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 29 van de Natuurbeschermingswet is de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
In artikel 7, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet is bepaald dat een natuurmonument kan worden aangewezen als beschermd natuurmonument.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de wet is het verboden zonder vergunning van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden, handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument of die een beschermd natuurmonument ontsieren.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet worden in ieder geval als schadelijk voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument aangemerkt handelingen die de in de beschikking tot aanwijzing genoemde wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument aantasten.
2.2. Verweerder stelt dat de uitbreiding van de veehouderij op het perceel Langesteeg 9a te Leusden geen schade toebrengt aan het natuurschoon van het beschermd natuurmonument “Schoolsteegbosjes”. Hij erkent dat ammoniakdepositie een schadelijke invloed kan hebben op de grond, doch alleen in voedselarme gebieden, hetgeen in het natuurmonument niet het geval is. Daarnaast erkent verweerder dat het gebied voor verzuring gevoelige gronden heeft, maar aangezien de omvang en het effect van depositie daarop niet bekend is, is er volgens hem geen sprake van schadelijkheid. Gelet hierop is verweerder van mening dat er geen vergunningplicht op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet bestaat. Verweerder is van mening dat, nu geen sprake is van een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet, het verzoek om toepassing van bestuursdwang terecht is afgewezen.
2.3. Appellante kan zich hiermede niet verenigen en is van mening dat voor zowel de bestaande veehouderij als voor de uitbreiding daarvan een vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist. Hiertoe stelt zij onder meer dat de ammoniakdepositie van de desbetreffende veehouderij schadelijke gevolgen heeft voor het beschermd natuurmonument omdat het natuurmonument voor verzuring gevoelige gronden bevat. Zij meent dat dit onder andere tot uitdrukking komt op de Signaleringskaart aardkundige waarden (hierna: de signaleringskaart) van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uit 1991. Zij voert aan dat verweerder in zijn besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schade aan het natuurmonument als gevolg van verzuring van de bodem door ammoniakdepositie.
2.4. Bij besluit van 28 september 1981 is ten aanzien van het gebied “Schoolsteegbosjes” een aanwijzing als natuurmonument in overweging genomen en is het gebied onder de werking van de Natuurbeschermingswet gebracht. Bij besluit van 27 september 1982 is het gebied aangewezen als beschermd natuurmonument als bedoeld in deze wet.
2.4.1. De Afdeling is, anders dan verweerder meent, van oordeel dat het verzoek om handhaving van appellante betrekking had op de gehele veehouderij en niet alleen op de uitbreiding. Verweerder diende derhalve in zijn besluit op het verzoek van appellante om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de veehouderij, de gehele veehouderij in aanmerking te nemen en niet slechts de uitbreiding.
Voorts overweegt de Afdeling dat appellante ter zitting de signaleringskaart heeft overgelegd. Vaststaat dat de gronden in het natuurmonument op deze kaart zijn aangeduid als voor verzuring gevoelige gronden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de signaleringskaart op dit punt niet juist of verouderd is.
Daarnaast bestaan de gronden in het natuurmonument uit meerveengronden, broekeerdgronden en beekeerdgronden. Onbestreden is dat alleen de beekeerdgronden binnen het natuurmonument voor verzuring gevoelige gronden zijn. Niet bekend is hoe groot de oppervlakte van de voor verzuring gevoelige gronden is binnen de “Schoolsteegbosjes”. Dit had echter voor verweerder geen reden mogen zijn om zich op het standpunt te stellen dat hij bij gebrek aan gegevens niet de mate van schadelijkheid aan de “Schoolsteegbosjes” kon vaststellen.
Gelet op het vorenstaande is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de mogelijke schade aan de voor verzuring gevoelige gronden in het natuurmonument.
2.4.2. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder ten onrechte niet is uitgegaan van de gehele veehouderij en dat hij daarnaast onvoldoende heeft onderzocht of er sprake is van een schadelijke handeling in de zin van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 17 december 2001, kenmerk TRCJZ/2001/17375;
III. veroordeelt de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door Vereniging Milieu-Offensief in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan Vereniging Milieu-Offensief;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan Vereniging Milieu-Offensief het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002
218-409.