200105592/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te
's-Hertogenbosch van 20 september 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Boxtel.
Bij besluit van 13 januari 1998 hebben burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: burgemeester en wethouders) vergunning verleend voor het uitbreiden van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 14 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 september 2001, verzonden op 16 oktober 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het geschil in hoger beroep ziet op de berekening van de inhoud van de woning en in het bijzonder op de vraag of burgemeester en wethouders hierbij het begrip inhoud, zoals dat is gedefinieerd in het bestemmingsplan, op juiste wijze hebben uitgelegd.
2.2. Ingevolge artikel 1.5 van de voorschriften, behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1995”, wordt bij de toepassing van deze voorschriften de inhoud van een bouwwerk gemeten c.q. gerekend tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven peil, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen.
2.2.1. De Afdeling heeft reeds in een eerdere uitspraak (200000166/1) bepaald dat uit artikel 1.5 van de planvoorschriften volgt dat de inhoud van een bouwwerk als het onderhavige boven peil moet worden gemeten. In de in artikel 1.4 van de planvoorschriften vervatte begripsbepalingen is geen definitie opgenomen van het begrip “peil”.
2.2.2. Appellant betoogt dat, nu het begrip “peil” niet wordt gedefinieerd in de planvoorschriften, burgemeester en wethouders de inhoud van het bouwwerk hadden moeten berekenen aan de hand van hetgeen daarover is vastgelegd in de norm NEN 2580 van het Nederlandse Normalistatie Instituut.
2.2.3. Burgemeester en wethouders hebben bij de bepaling van het begrip “peil” aansluiting gezocht bij de omschrijving van dit begrip in andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Boxtel, zoals bijvoorbeeld in het bestemmingsplan “Buitengebied 1994”. In dat kader dient bij meten “boven peil” te worden gemeten vanaf de hoogte van het aansluitende terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van de woning na voltooiing van de bouw.
2.2.4. De Afdeling acht dit geen onjuist uitgangspunt. Deze uitleg is niet ongebruikelijk en komt overeen met de elders in de gemeente door burgemeester en wethouders gehanteerde omschrijving van het begrip “peil” en de daarmee samenhangende berekening van de inhoud van een bouwwerk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders, nu het bouwwerk binnen de ingevolge de planvoorschriften maximaal toegelaten inhoudsmaat blijft, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning hebben kunnen besluiten.
2.2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002