ECLI:NL:RVS:2002:AE8481

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202223/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en geschil over woondoeleinden in Heerde

In deze zaak gaat het om een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Centrum Heerde, 25e herziening" door de gedeputeerde staten van Gelderland. De gemeenteraad van Heerde had op 2 juni 1998 het bestemmingsplan vastgesteld, maar dit werd later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 12 maart 2002, waarbij de gedeputeerde staten opnieuw goedkeuring verleenden aan het bestemmingsplan. De zaak werd behandeld op 30 augustus 2002, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, terwijl de gemeenteraad niet verscheen.

De Afdeling heeft overwogen dat het geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het recht dat gold vóór 3 april 2000, omdat het ontwerp van het plan voor die datum ter inzage was gelegd. De Afdeling heeft vastgesteld dat het plan betrekking heeft op een perceel in Heerde en voorziet in de bouw van een appartementengebouw met vijf appartementen. De appellanten hebben bezwaar tegen de bestemming "Woondoeleinden" voor een bestaand bijgebouw, omdat zij vrezen voor kapitaalvernietiging door het ongedaan maken van de verhuur van het pand.

De gemeenteraad stelt dat het toekennen van een woonbestemming aan het bijgebouw zal leiden tot een ongewenste verdichting van de stedenbouwkundige structuur. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de gedeputeerde staten niet in redelijkheid konden stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor de noordwestzijde van het bouwblok.

Uitspraak

200202223/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats] en [woonplaats]
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 1998 heeft de gemeenteraad van Heerde, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 mei 1998, vastgesteld het bestemmingsplan "Centrum Heerde, 25e herziening (perceel [locatie])”.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 1 december 1998, nr. RE98.57647, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 5 september 2000, E01.99.0128, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 12 maart 2002, nr. RE2000.78811, hebben verweerders opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2002, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. De gemeenteraad van Heerde is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan heeft betrekking op het perceel [locatie] te Heerde en voorziet in een appartementengebouw bestaande uit vijf appartementen.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het besluit omtrent goedkeuring. Zij hebben bezwaar tegen het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, subbestemming “erf”, voor zover dit plandeel betrekking heeft op het bestaande bijgebouw gelegen aan de achterzijde van het perceel aan de [locatie]. Appellanten ontkennen verder dat tussen hen en de gemeente Heerde overeenstemming bestaat over de verhuur van het pand in afzonderlijke appartementen en het afzien van de mogelijkheid het bestaande bijgebouw van het pand te bestemmen tot woondoeleinden in ruil voor de mogelijkheid een appartement te realiseren aan de noordwestzijde van het pand. Zij zijn, gezien de gedane investering, voorts van mening dat het ongedaan maken van de bewoning van het bijgebouw zal leiden tot kapitaalvernietiging.
2.5. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een woonbestemming aan het bestaande bijgebouw zal leiden tot een ongewenste verdichting van de ter plaatse aanwezige stedenbouwkundige structuur. Hierdoor zou tevens de mogelijkheid ontstaan opnieuw een of meer bijgebouwen te bouwen aan de achterzijde van het pand aan de [locatie].
2.6. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Zij stellen zich op het standpunt dat het oprichten van een appartement aan de noordwestzijde van het perceel aan de [locatie], als compensatie voor het vervallen van het appartement in het bestaande bijgebouw, past binnen de ter plaatse aanwezige stedenbouwkundige structuur. Gelet hierop hebben zij wel goedkeuring onthouden aan een gedeelte van de bestemming “Woondoeleinden” met de subbestemming “tuin” aan de noordwestzijde van het bouwblok met een oppervlakte van 36 m².
2.7. De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat in de door verweerders beoogde situatie de bebouwing op het perceel [locatie] in betekenende mate zal toenemen, omdat aan de noordwestzijde van het perceel aan de [locatie] een nieuw appartement kan worden gebouwd. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 september 2000, no. E01.99.0128, zal in de door appellanten gewenste situatie geen betekenende toename van het bouwoppervlak plaatsvinden, omdat het eventueel oprichten van een nieuw bijgebouw het bouwoppervlak op het perceel [locatie] niet of nauwelijks doet toenemen in vergelijking tot het nu toegestane bouwoppervlak. Verder is niet aannemelijk geworden dat het toekennen van een woonbestemming aan het bestaande bijgebouw zich niet zou verdragen met de stedenbouwkundige structuur ter plaatse. Daarnaast neemt de Afdeling in aanmerking dat de door verweerders beoogde situatie zal leiden tot een intensiever gebruik van het achtererf, omdat de bestaande parkeerruimte aan de noordwestzijde van het pand aan de [locatie] dan verder op het achtererf komt te liggen.
2.8. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel dat betrekking heeft op het bestaande bijgebouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerders door dit plandeel goed te keuren hebben gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de samenhang tussen dit plandeel en het plandeel waar verweerders uitbreiding van het bouwblok mogelijk achten, hebben zij zich voorts niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft laatstgenoemd plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan laatstgenoemd plandeel te onthouden hebben verweerders ook in zoverre in strijd gehandeld met genoemde wettelijke bepalingen.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling acht termen aanwezig om zelf te voorzien ten aanzien van de bestemming “Woondoeleinden”, subbestemming “tuin”, voor zover het de noordwestzijde van het bouwblok op het perceel [locatie] met een oppervlakte van 36 m² betreft.
2.9. Verweerders dienen op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland van 12 maart 2002, nr. RE2000.78811;
III. verleent goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, subbestemming “tuin”, voor zover het de noordwestzijde van het bouwblok op het perceel [locatie] met een oppervlakte van 36 m² betreft;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder III bepaalde gedeelte van het onder II vermelde besluit;
V. veroordeelt gedeputeerde staten van de provincie Gelderland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002
12-427.