ECLI:NL:RVS:2002:AE8491

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202087/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Hoofddorp Centrum 2000 door de gemeenteraad van Haarlemmermeer

Op 9 oktober 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Hoofddorp Centrum 2000". Dit bestemmingsplan werd op 28 juni 2001 vastgesteld door de gemeenteraad van Haarlemmermeer, op voorstel van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit plan door de gedeputeerde staten van Noord-Holland werd aangevochten door een appellant, die een warenhuis exploiteert en vreesde dat het plan niet duidelijk genoeg was over de mogelijkheid van passages binnen de bestemming "Centrumvoorzieningen C". De appellant stelde dat de rechtszekerheid vereiste dat deze passages expliciet op de plankaart moesten worden aangegeven.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 september 2002, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. H.G.J.E. Plagge en de verweerders door mr. F. Arents, ambtenaar der provincie. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door mr. R.D.J. Muetstege, ambtenaar der gemeente. De Afdeling overwoog dat de gemeenteraad voldoende vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de keuze om geen passages op de plankaart op te nemen, gebaseerd was op de flexibiliteit die nodig was voor de herinrichting van het winkelcentrum.

De Afdeling oordeelde dat de verweerders zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat het plan niet in strijd was met de wet en dat de goedkeuring terecht was verleend. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 9 oktober 2002.

Uitspraak

200202087/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2001 heeft de gemeenteraad van Haarlemmermeer, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 juni 2001, het bestemmingsplan “Hoofddorp Centrum 2000” vastgesteld.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 12 februari 2002, kenmerk 01.104538, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.G.J.E. Plagge, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Tevens is daar namens de raad der gemeente Haarlemmermeer mr. R.D.J. Muetstege, ambtenaar der gemeente, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied wordt begrensd door de Hoofdvaart, Geniedijk, Nieuweweg en de noordelijke erfgrens van de bebouwing aan de noordzijde van de Kruisweg. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het (winkel)centrum van Hoofddorp voor de periode tot 2010.
Verweerders hebben bij het bestreden besluit het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante stelt zich op het standpunt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend wat betreft artikel 12 van de planvoorschriften voor zover dit artikel niet voorziet in het opnemen van passages op de plankaart. Appellante exploiteert een warenhuis aan de [locatie] en is van mening dat het plan ten onrechte niet aangeeft waar binnen de bestemming “Centrumvoorzieningen C” passages zijn toegestaan. Zij vreest dat in de toekomst van haar warenhuis een passage wordt gemaakt. Volgens appellante gebiedt de rechtszekerheid dat duidelijk aangegeven dient te worden waar passages kunnen worden opgericht.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het niet noodzakelijk is passages op te nemen op de plankaart. Volgens de gemeenteraad is artikel 12 van de planvoorschriften dat ziet op de bestemming “Centrumdoeleinden C” voldoende duidelijk omtrent het juridische kader voor de herinrichting van het winkelcentrum.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij stellen zich op het standpunt dat een winkelcentrum zonder passages functioneel niet bruikbaar is. Zij sluiten zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad.
2.6. Het plan ziet onder meer op de herinrichting en optimalisering van het winkelcentrum waarin het warenhuis van appellante is gevestigd. Deze gronden hebben de bestemming “Centrumdoeleinden C”.
Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Centrumdoeleinden C” aangewezen voor al dan niet met kappen afgedekte gebouwen ten dienste van centrumvoorzieningen alsmede voor passages, bevoorradingsruimten, erven en brengparkjes.
Wat betreft het bezwaar van appellante dat ten onrechte geen passages op de plankaart zijn opgenomen overweegt de Afdeling dat de keuze van deze regeling is gebaseerd op het uitgangspunt dat de bestemmingsregeling een aantal centrumfuncties omvat die al of niet in combinatie kunnen worden verwezenlijkt. Daartoe is gekozen in verband met de herinrichting en optimalisering van het winkelcentrum in verband waarmede een flexibele regeling de voorkeur verdient.
Ten aanzien van het door appellante gedane beroep op het rechtszekerheidsbeginsel overweegt de Afdeling ten slotte dat de gekozen planopzet zoals hiervoor is uiteen gezet weliswaar een globaal karakter draagt doch dat niet is gebleken dat de voorschriften met enig rechtsbeginsel in strijd zijn.
Verweerders hebben derhalve kunnen instemmen met het plan.
2.7. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is genomen of voorbereid in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002
178-416.