ECLI:NL:RVS:2002:AE8975

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200309/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • K. Brink
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Valkenswaard inzake vergunning voor ondergrondse schietbaan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de burgemeester en wethouders van Valkenswaard. Het geschil betreft een besluit van 27 november 2001, waarbij de voorschriften verbonden aan een eerder verleende vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een ondergrondse schietbaan zijn geactualiseerd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.F.X. de Poorter, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarin nieuwe voorschriften zijn verbonden aan de vergunning. De zaak is ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De appellant heeft in zijn beroep onder andere aangevoerd dat de nieuwe voorschriften, die beperkingen stellen aan de opslag van NC-kruit en zwart buskruit, onterecht zijn. Hij stelt dat hij bestaande rechten heeft voor de opslag van deze stoffen en dat de verkoop ervan noodzakelijk is voor de rendabele exploitatie van de schietbaan. De verweerders, vertegenwoordigd door mr. G.M. van den Boom, hebben de nieuwe voorschriften gebaseerd op adviezen van de Directie Materieel Koninklijke Landmacht.

De Afdeling heeft overwogen dat de verweerders met het bestreden besluit de vergunningvoorschriften hebben aangescherpt, maar dat zij daarbij hebben miskend dat de voorschriften van een eerdere uitbreidingsvergunning nog steeds van kracht zijn. Dit leidt tot onduidelijkheid over de maximale opslag van kruit, wat in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid. Daarnaast is vastgesteld dat de voorschriften voor verkoopactiviteiten niet zijn gebaseerd op een vergunning, wat ook in strijd is met de Wet milieubeheer. Gelet op deze overwegingen heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens zijn de verweerders veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

200200309/1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2001, kenmerk Wm.nr. 53/2001-II, hebben verweerders met toepassing van Afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer de voorschriften verbonden aan de op 25 mei 1981 aan appellant verleende vergunning krachtens de Hinderwet voor het oprichten en in werking hebben van een ondergrondse schietbaan ambtshalve geactualiseerd door de aan die vergunning verbonden voorschriften in te trekken en nieuwe voorschriften aan die vergunning te verbinden. De inrichting is gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie […], nummer […]. Dit aangehechte besluit is ter inzage gelegd op 6 december 2001.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 juni 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002,
waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.F.X. de Poorter, advocaat te Eindhoven, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. G.M. van den Boom, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellant het beroep inzake de voorschriften C.4, I.1, I.2 en I.3 ingetrokken.
2.2. Appellant stelt zich op het standpunt dat in de voorschriften F.11 en F.12 ten onrechte beperkingen zijn gesteld aan de opslag van NC-kruit en zwart buskruit. Daartoe voert hij aan dat hij voor opslag van NC-kruit en van zwart buskruit bestaande rechten heeft en dat in de inrichting voorzieningen aanwezig zijn voor de opslag van die stoffen. Volgens appellant is de verkoop van zowel NC-kruit als zwart buskruit noodzakelijk om de inrichting rendabel te kunnen exploiteren.
2.2.1. In voorschrift F.11 van het besluit is bepaald dat in de inrichting ten hoogste 5 kg NC-kruit mag worden opgeslagen. In voorschrift F.12 van het besluit is bepaald dat het opslaan van zwart buskruit niet is toegestaan.
2.2.2. Verweerders hebben de voorschriften F.11 en F.12 van het besluit gebaseerd op advies terzake van de Directie Materieel Koninklijke Landmacht (adviezen van 18 en 19 juli 2001 en 24 oktober 2001).
2.2.3. De Afdeling gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van het volgende.
Met het bestreden besluit hebben verweerders beoogd de voor de inrichting geldende vergunningvoorschriften aan te scherpen, omdat die naar hun oordeel ontoereikend zijn om een adequate bescherming voor het milieu te waarborgen. Om die reden hebben zij de voorschriften uit de vergunning van 25 mei 1981 vervangen door de voorschriften uit het bestreden besluit. Daarbij hebben verweerders evenwel miskend dat de uitbreidingsvergunning van 17 september 1985, behoudens wat betreft de tweede schietbaan, niet is vervallen, hetgeen betekent dat de voorschriften uit die vergunning gelden naast de voorschriften uit het bestreden besluit. Anders dan verweerders ter zitting hebben gesteld, kan uit het dictum van het onderhavige besluit niet worden afgeleid dat de voorschriften van de uitbreidingsvergunning ook zijn vervangen. Aan die uitbreidingsvergunning zijn mede voorschriften verbonden betreffende de omvang van de opslag van kruit. Die voorschriften zijn strijdig met de aan de orde zijnde voorschriften F.11 en F.12, waardoor onduidelijk is wat rechtens geldt terzake de maximale opslag van kruit. Dat verdraagt zich niet met het beginsel van de rechtszekerheid.
Verder zijn in het besluit wat de opslag van munitie en kruit betreft voorschriften gesteld ten behoeve van de verkoop. Voor verkoopactiviteiten is echter nooit vergunning gevraagd, zodat wat dit betreft sprake is van het ambtshalve legaliseren van activiteiten waarop de onderliggende aanvragen en de eerder verleende vergunningen geen betrekking hebben. Het besluit is wat dit betreft in strijd met Afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer, omdat die afdeling geen grondslag biedt voor zulke legalisering, doch slechts ziet op de wijziging of intrekking van vergunningen.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 27 november 2001, kenmerk Wm.nr.53/2001-II;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Valkenswaard in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Valkenswaard te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Valkenswaard aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002
157.