ECLI:NL:RVS:2002:AE8979

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202485/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen parkeerverbod in Heeze-Leende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 25 maart 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende, dat op 31 januari 2000 was genomen, waarin een parkeerverbod werd ingesteld in de binnenring van De Laarstukken en een gedeelte van de Ds. Kremerstraat te Heeze. De raad verklaarde het bezwaar van de appellant op 18 september 2000 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de appellant niet voldoende onderbouwd waren en dat deze geen verband hielden met het parkeerverbod dat was ingesteld.

De appellant betoogde dat het parkeerverbod verband hield met de aanleg van een parkeerplaats voor de Nederlandse Spoorwegen, die tegenover zijn woning was gelegen. Hij voelde zich gedupeerd door de ligging van de inrit van de parkeerplaats. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant tijdens een hoorzitting had aangegeven dat zijn bezwaar zich niet richtte tegen het parkeerverbod. De rechtbank concludeerde dat er geen verband was tussen de ligging van de inrit en het parkeerverbod, en dat de bezwaren van de appellant niet relevant waren voor de procedure.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 september 2002 behandeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 oktober 2002.

Uitspraak

200202485/1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Heeze-Leende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2000 heeft de raad van de gemeente Heeze-Leende (hierna: de raad) besloten, voor zover van belang, tot het instellen van een parkeerverbod in de binnenring van De Laarstukken en in een gedeelte van de Ds. Kremerstraat te Heeze.
Bij besluit van 18 september 2000 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene kamer van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften Heeze-Leende (hierna: de commissie), waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 maart 2002, verzonden op 27 maart 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 7 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juli 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2002, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.F.B.M. Davits, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte alsnog ongegrond heeft verklaard, omdat hij van mening blijft dat het parkeerverbod verband houdt met de aanleg van de parkeerplaats ten behoeve van de Nederlandse Spoorwegen aan de overzijde van de straat waarin zijn woning is gelegen; hij voelt zich gedupeerd omdat de inrit van de parkeerplaats tegenover de uitrit naast zijn woning is komen te liggen.
2.2. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat uit hetgeen in de beroepsprocedure naar voren is gekomen niet is gebleken dat de bezwaren van appellant (mede) betrekking hebben op het parkeerverbod dat bij het aan dit geschil ten grondslag liggende besluit van 31 januari 2000 is ingesteld.
Vaststaat dat appellant tijdens de op 17 april 2000 gehouden hoorzitting van de commissie met zoveel woorden heeft gezegd dat het bezwaar zich niet richt tegen het in De Laarstukken en de Ds Kremerstraat ingestelde parkeerverbod.
2.3. Appellant zoekt het verband tussen het parkeerverbod en de ligging van de inrit in een toezegging van de burgemeester en Heeze-Leende dat de inrit van het parkeerterrein niet tegenover zijn uitrit zou komen. De uiteindelijke ligging van de inrit is hem pas later duidelijk geworden. Het parkeerverbod is nodig geworden door de aanleg van het parkeerterrein.
2.3.1. Wat hiervan ook zij, tussen de ligging van de inrit en het parkeerverbod is geen verband.
2.4. De rechtbank heeft mitsdien terecht geen aanleiding gezien hetgeen op 1 februari 1999 is besloten en betrekking heeft op de aanleg van parkeerplaatsen, als voorwerp van de voorliggende procedure aan te merken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002.
221.