ECLI:NL:RVS:2002:AE9006

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105088/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • G.A. Posthumus
  • J.J. Vis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geluidszone luchtvaartterrein Teuge en de rechtsgeldigheid van de aanwijzing

In deze zaak heeft de vereniging 'Vereniging Gebruikers Luchthaven Teuge' beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarbij de aanwijzingsbesluiten van negen kleine luchtvaartterreinen, waaronder het luchtvaartterrein Teuge, zijn gewijzigd. Het besluit van 9 december 1999 wijzigde de 50 bkl-geluidszone van het luchtvaartterrein Teuge naar een zone van 47 bkl. De appellante betoogde dat deze wijziging niet had mogen plaatsvinden, omdat deze betrekking had op een besluit dat door de Afdeling was vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 oktober 2002 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat de Minister op grond van artikel 27 van de Luchtvaartwet bevoegd was om de aanwijzing te wijzigen, ongeacht de rechtsgeldigheid van het eerdere besluit. De appellante voerde verder aan dat de wijziging van de geluidszone pas van kracht kon worden als alle luchtvaartterreinen waren gezoneerd, maar de Afdeling oordeelde dat dit niet uit de wet kon worden afgeleid. De Afdeling concludeerde dat de wijziging van de geluidszone een rechtstreekse verplichting uit de wet was en dat er geen grond was voor het oordeel dat de cumulatie van de –3 bkl maatregel en het stand still-beginsel onevenredige beperkingen met zich meebracht voor de luchtvaartsector. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105088/1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Gebruikers Luchthaven Teuge", gevestigd te Teuge,
appellante,
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 1999, nummer DGRLD/VI/L 99.350220, heeft verweerder de aanwijzingsbesluiten van negen kleine luchtvaartterreinen, waaronder de aanwijzing van het luchtvaartterrein Teuge, gewijzigd.
Bij besluit van 5 september 2001, kenmerk DGL/DLB 01.421814, verzonden op 6 september 2001, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 januari 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en J.W. Franken en J.T.M. Knapen, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Voorts is de N.V. Luchthaven Teuge, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Met artikel VIII van het besluit van 9 december 1999 is de 50 bkl-geluidszone van het luchtvaartterrein Teuge gewijzigd in een zone van 47 bkl (verder te noemen: de –3 bkl maatregel). Hierbij zijn artikel 6 van het aanwijzingsbesluit van 19 april 1996 alsmede de bijbehorende geluidszonekaart in bijlage D gewijzigd. De omvang van de geluidszone en daarmee de ligging van de geluidscontour zijn ongewijzigd gebleven.
2.2. Appellante voert in beroep aan dat haar bezwaren tegen het besluit van 9 december 1999 ten onrechte ongegrond zijn verklaard. Hiertoe stelt zij allereerst dat de wijziging van de geluidszone niet had mogen plaatsvinden, aangezien deze betrekking heeft op een besluit dat door de Afdeling is vernietigd.
2.2.1. Bij aangehechte uitspraak van 6 augustus 1998, no. E01.97.0200, heeft de Afdeling het besluit van verweerder waarbij is beslist op de tegen het aanwijzingsbesluit van 19 april 1996 (verder te noemen: het A-besluit) ingediende bezwaren, vernietigd aangezien dit besluit niet stoelde op een van kracht zijnd plan, als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aangezien niet op voorhand uitgesloten werd geacht dat alsnog een deugdelijke grondslag onder het A-besluit zou worden gelegd, heeft de Afdeling het A-besluit niet herroepen.
De Afdeling stelt voorop dat verweerder ingevolge artikel 27 van de Luchtvaartwet te allen tijde bevoegd is een aanwijzing te wijzigen. Verweerder was derhalve bevoegd het A-besluit te wijzigen. Dat het A-besluit nog niet rechtens onaantastbaar was, doet aan deze wijzigingsbevoegdheid niet af. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
2.3. Appellante stelt voorts dat de –3 bkl maatregel pas van kracht kan worden als alle luchtvaartterreinen zijn gezoneerd. Verweerder heeft in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid en het gelijkheidsbeginsel nog niet voor alle luchtvaartterreinen een geluidszone vastgesteld, aldus appellante.
2.3.1. Naar uit de stukken blijkt is voor de in artikel 3, tweede lid, van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (hierna: het Bgkl) genoemde luchtvaartterreinen, behoudens de terreinen Drachten, Hilversum en Maastricht, een bkl-geluidszone vastgesteld.
Anders dan appellante stelt, kan uit het Bgkl of uit de wet niet worden afgeleid dat de wijziging van de grenswaarde in 47 bkl niet eerder kan worden doorgevoerd dan nadat voor alle luchtvaartterreinen een bkl-geluidszone is vastgesteld. De wijziging in 47 bkl vloeit rechtstreeks voort uit artikel 4 van het Bgkl, waarin is bepaald dat de grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting met ingang van 1 januari 2000 47 bkl is, zodat verweerder gehouden was deze grenswaarde per deze datum in de aanwijzingen van de luchtvaartterreinen door te voeren. Wat er ook zij van de vertraging in de aanwijzingen van de luchtvaartterreinen Drachten, Hilversum en Maastricht, hierin kan geen aanleiding worden gevonden om een wijziging van 50 bkl in 47 bkl voor wel gezoneerde luchtvaartterreinen achterwege te laten. Voor het oordeel dat verweerder door het wijzigen van de aanwijzing van het luchtvaartterrein Teuge onzorgvuldig of in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, is derhalve geen plaats.
2.4. Appellante stelt verder dat de cumulatieve effecten van het zogenoemde stand still-beginsel en de –3 bkl maatregel onevenredig zijn voor de luchtvaartsector.
2.4.1. Uit het voorgaande volgt dat de uitvoering van de –3 bkl maatregel een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende verplichting is. Voorts is deze maatregel ruim van te voren bekend gemaakt. Op 31 januari 1991 is artikel 4 van het Bgkl reeds gewijzigd in die zin dat de maximaal toelaatbare geluidsbelasting met ingang van 1 januari 2000 47 bkl bedraagt.
Verder heeft verweerder de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezegd wat betreft de kleine luchtvaart uit te gaan van het stand still-beginsel. Dit beginsel houdt in dat het totaal aantal vliegtuigbewegingen wat betreft de kleine luchtvaart in Nederland gelijk zal blijven aan het aantal van 1992. Dit beginsel sluit niet uit dat het aantal vliegtuigbewegingen op een vliegveld toeneemt, indien dit gepaard gaat met een vermindering van dezelfde omvang elders. Bij Teuge wordt voorzien in een toename van het aantal vliegtuigbewegingen.
Voorts kunnen volgens verweerder stillere vliegtuigen en operationele maatregelen ertoe leiden dat binnen dezelfde geluidszone meer kan worden gevlogen.
Ten slotte is, zo volgt uit de Nota van toelichting bij het Bgkl, het vaststellen van grotere zones, indien minder vliegtuigbewegingen leiden tot onaanvaardbare economische gevolgen, niet ondenkbaar.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de cumulatie van de –3 bkl maatregel en het stand still-beginsel voor appellante onevenredige beperkingen met zich brengt.
2.5. Appellante acht het ten slotte onduidelijk wat de gevolgen zijn van de –3 bkl maatregel. Voorts betoogt zij dat onvoldoende middelen bestaan om het gebruik van de geluidszone te bepalen.
2.5.1. Aan de omvang van de in het bestreden besluit opgenomen 47 bkl-geluidszone ligt geen afzonderlijke onderzoek naar het toekomstig gebruik van het luchtvaartterrein Teuge ten grondslag. Door de uitvoering van de -3 bkl maatregel en de zone dezelfde omvang te laten houden, wordt het gebruik van het luchtvaartterrein Teuge in beginsel geluidstechnisch beperkt. Niet gebleken is echter dat, gelet op de te treffen maatregelen, deze beperking zodanig is dat verweerder daarom een andere omvang van de zone had moeten vaststellen dan wel de –3 bkl maatregel niet had mogen uitvoeren zonder nader onderzoek naar het toekomstig gebruik.
Voorts is de toepassing van de geluidszone door middel van de zogeheten bkl-tool en het afgeven van geluidscertificaten voldoende gewaarborgd.
2.6. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. J.J. Vis, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002
261-371.