200201747/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 15 februari 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Brunssum.
Bij besluit van 24 februari 1999 heeft de raad van de gemeente Brunssum (hierna: de raad) appellant ingevolge artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet het verdere verblijf in de raadsvergadering ontzegd.
Bij besluit van 1 juni 1999 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 28 april 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.G. Palmen, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door J.A.C. de Klerk, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet kan, voorzover hier van belang, de voorzitter van de raad aan de raad voorstellen het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Brunssum (hierna: RvO) wordt een lid van de raad door de voorzitter daarvan tot de orde geroepen indien dit lid zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het onderwerp in behandeling, een spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort. Indien het desbetreffende lid hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem voor de duur van de vergadering waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
2.2. Appellant heeft betoogd dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de raad daarin niet heeft aangegeven welke gedraging of gedragingen van hem de geregelde gang van zaken hebben belemmerd en verder wat de Raad verstaat onder de geregelde gang van zaken. Daarnaast heeft hij - zo begrijpt de Afdeling – aangevoerd dat bij de beslissing tot ontzegging van het verblijf in de raadsvergadering moet worden meegewogen of de daaraan voorafgaande ontneming van het woord rechtmatig is te achten.
2.3. Gelet op de notulen van de betreffende raadsvergadering en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen, dat in dit geval is gebleken van een genoegzame grond voor het oordeel van de raad dat appellant door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken heeft belemmerd. Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat gegeven deze belemmering alsmede dat de vervolgens door de burgemeester op grond van artikel 23 van het RvO ten dienste staande handhavingsmiddelen niet het beoogde resultaat opleverden, niet met vrucht staande kan worden gehouden dat - ook bezien tegen de achtergrond dat het te dezen gaat om de ontneming van een fundamenteel recht binnen de democratische rechtsorde - de raad niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Evenmin is plaats voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit niet deugdelijk en draagkrachtig heeft gemotiveerd. Door overneming van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften heeft de raad verwezen naar de notulen van de raadsvergadering van 24 februari 1999. Uit de uitvoerige en gedetailleerde verslaglegging van hetgeen daar is besproken en voorgevallen blijkt voldoende duidelijk welke gebeurtenissen en beweegredenen de raad hebben geleid tot het besluit appellant het verdere verblijf in die vergadering te ontzeggen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voorzover deze is aangevallen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002