200201331/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Rijssen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 24 januari 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 31 augustus 1998 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen, zonder de schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 5 van de procedureverordening Planschadevergoeding 1969 gemeente Rijssen
(hierna: schadebeoordelingscommissie) terzake om advies te hebben gevraagd.
Bij besluit van 1 november 1999 heeft appellant bovengenoemd verzoek van [verzoeker] opnieuw afgewezen, zulks in overeenstemming met het terzake door de schadebeoordelingscommissie uitgebrachte advies van 25 juni 1999.
Bij besluit van 25 april 2000 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaar- en beroepschriften algemeen juridische zaken van 16 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 24 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 maart 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem, vergezeld van T.R. Groot, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. [verzoeker] is niet verschenen.
2.1. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen, nu appellant het advies van de schadebeoordelingscommissie daaraan ten grondslag heeft gelegd.
2.1.1. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voorzitter van de schadebeoordelingscommissie, die tevens “huisadvocaat” van de gemeente is, niet als onafhankelijk en onpartijdig lid van de schadebeoordelingscommissie kan worden aangemerkt.
2.2. De werkzaamheden voor de gemeente Rijssen van de voorzitter van de schadebeoordelingscommissie voor de gemeente Rijssen, zoals – naar ter zitting is medegedeeld – betreffen het voeren van procedures in huisvestingszaken en onteigeningszaken in met name civiele procedures, hebben geen relatie met de onderhavige zaak en staan dus aan zijn functioneren als lid van de commissie niet in de weg. Niet gebleken is dat de voorzitter anderszins een relatie heeft met de gemeente Rijssen, op grond waarvan hij niet onafhankelijk of onpartijdig geacht zou kunnen worden te zijn met betrekking tot de onderhavige schadezaak. De rechtbank heeft mitsdien ten onrechte geoordeeld dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen en om die reden moet worden vernietigd.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Daargelaten of het oordeel van de rechtbank dat de door [verzoeker] geleden en te lijden schade redelijkerwijs te zijnen laste behoort te blijven, juist is, constateert de Afdeling dat [verzoeker] dat oordeel niet heeft bestreden en dat oordeel, dat er toe heeft geleid, dat de rechtbank [verzoeker] voor wat de inhoud van de zaak betreft in het ongelijk heeft gesteld, geen onderdeel uitmaakt van deze appèlprocedure. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep daarom alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 24 januari 2002, 00 456 WET VI A;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002