200100177/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap [appellant sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de gemeenteraad van Ubbergen,
3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te [woonplaats],
4. de stichting Stichting Werkgroep Milieubeheer voor het stadsgewest Nijmegen (hierna: de Werkgroep Milieubeheer), gevestigd te Nijmegen,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 13 april 2000 heeft de gemeenteraad van Ubbergen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 4 april 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Ubbergen e.o.".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 28 november 2000,
no. RE2000.42904, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 5 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2001, appellant sub 2 bij brief van 15 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2001, appellanten sub 3 bij brief van 22 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2001, appellante sub 4 bij brief van 18 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2001, appellante sub 5 bij brief van 24 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2001, en appellant sub 6 bij brief van 25 januari 2001, ingekomen bij de Raad van State op 26 januari 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 maart 2001 hebben verweerders bericht af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Rosmalen, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Merkus, ambtenaar van de gemeente, appellanten sub 3, in de persoon van [vertegenwoordigers] en bij monde van mr. E.M. Vos, advocaat te Nijmegen, appellante sub 4, vertegenwoordigd door de [secretaris] van de stichting, appellante sub 5 in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellant sub 6, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door H.J. Frentz en drs. M.J. Dumont, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Namens de havo Notre Dame des Anges te Ubbergen is verschenen [gemachtigde].
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Het plangebied omvat het gehele dorp Ubbergen (met uitzondering van de St. Maartenskliniek en de bebouwing aan de Berkenlaan), de bebouwing langs de Rijksstraatweg tussen Ubbergen en de P.C. Hooftstraat in Beek en het agrarisch gebied tussen de Rijksstraatweg en de provinciale weg N325.
Het bestemmingsplan betreft een algehele herziening van de voor deze gebieden geldende bestemmingsplannen. Voorts omvat het plan ook het gebied dat in april 1993 door het Rijk is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988.
2.4. Verweerders hebben met het bestreden besluit het plan deels goedgekeurd en deels hun goedkeuring onthouden.
Beroepen inzake vier woningen aan de Kasteelselaan te Ubbergen
2.5. De beroepen van [appellant sub 1] en de gemeenteraad richten zich tegen de onthouding van goedkeuring aan de planregeling inzake vier te bouwen woningen en de ontsluitingsweg bij het natuurgebied “Bronnenbos de Refter”.
2.5.1. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat, gezien de aanwezige en de te ontwikkelen natuurwaarden, woningbouw op het terrein in beginsel niet gewenst is. Om het gebruik van de in het verleden verleende bouwvergunningen, die een minder gunstige situering van de woningen ten opzichte van het natuurgebied hebben, te voorkomen, is in het plan een gunstiger situering van de bouwblokken opgenomen.
2.5.2. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben bij hun toetsing in aanmerking genomen dat de bouw van vier woningen in het “Bronnenbos de Refter” in strijd zou komen met het beleid de natuurwaarden in het gebied te versterken.
2.5.3. Het terrein waarop de bouw van de vier woningen is voorzien, ligt ten noorden van het in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd natuurgebied aangewezen “Bronnenbos de Refter”. Uit de stukken blijkt dat het terrein, gezien de aanwezige moerasvegetatie, één geheel vormt met het natuurgebied. Uit de stukken blijkt voorts dat het te bebouwen terrein deel uitmaakt van de enige overgebleven bestaande ecologische verbindingszone tussen de stuwwal van Nijmegen en de Ooijpolder. Verweerders hebben in 1995 het Strategisch Groenproject “De Gelderse Poort” vastgesteld. Het betrokken terrein valt binnen de begrenzing van het natuurontwikkelingsgebied. Het bebouwen van dit terrein is in strijd met de daarin verwoorde uitgangspunten. Voorts hebben verweerders een project “Anti-verdroging” opgesteld als onderdeel van het beleid “Gebiedsgerichte Bestrijding Verdroging”. Het versterken van de ecologische verbindingszone tussen het “Bronnenbos de Refter” en de Ooijpolder is onderdeel van dit beleid. De Afdeling acht het beleid van verweerders gericht op het behoud en de versterking van de aanwezige natuurwaarden op het terrein niet onredelijk. Verweerders hebben het plan op dit punt terecht niet in overeenstemming geacht met hun beleid.
2.5.4. Naar het oordeel van de Afdeling behoefden verweerders bij afweging van de betrokken belangen geen overwegende betekenis toe te kennen aan de omstandigheid dat de situering van de bouwblokken in het plan gunstiger is dan die in de destijds verleende bouwvergunningen. Ook overigens is de Afdeling niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerders in redelijkheid niet aan hun beleid hebben kunnen vasthouden. Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerders hebben daarom terecht in zoverre goedkeuring onthouden aan het plan.
Beroepen inzake twee woningen aan de Kasteelselaan nabij de waterkerskwekerij.
2.6. De beroepen van de gemeenteraad en [appellant sub 3] zien op de onthouding van goedkeuring aan het plan, voor zover dit voorziet in de mogelijkheid twee woningen te bouwen aan de Kasteelselaan nabij de waterkerskwekerij. Appellanten betogen dat nieuwbouw op de aangegeven lokatie geen inbreuk maakt op de aanwezige ruimtelijk/historische waarden.
Ter zitting heeft de Werkgroep Milieubeheer het onderdeel van haar beroep dat hierop betrekking heeft, ingetrokken.
2.7. De gemeenteraad heeft op twee delen van het perceel aan het doodlopende deel van de Kasteelselaan de bestemming “Woondoeleinden” toegekend met de nadere aanduiding “zone hoofdgebouwen” en “nieuwbouwwoning”. Voorts is maximaal één bouwlaag toegestaan. Hij onderkent het bijzondere karakter van het perceel maar betoogt dat een planopzet die geen gesloten bebouwing toestaat aanvaardbaar is, temeer nu de toegestane bouwmassa goed aansluit bij de reeds aanwezige bebouwing. Voorts wijst de gemeenteraad erop dat het gaat om vervangende nieuwbouw.
2.7.1. Verweerders hebben aan dit deel van het plan hun goedkeuring onthouden. Zij hebben daarbij overwogen dat er weliswaar sprake is van een goed onderbouwde bestemmingsregeling maar dat de situering van de woningen beter moet aansluiten bij de plaats van de oorspronkelijke bebouwing. In overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zal een aangepaste situering moeten worden gevonden.
2.7.2. De Afdeling stelt vast dat uit de toelichting behorende bij het besluit tot aanwijzing van Ubbergen als beschermd dorpsgezicht noch uit de historisch ruimtelijke waarderingskaart uit 1987 blijkt dat de oorspronkelijke bebouwing is voorzien van een rooilijn. In verband hiermee konden verweerders er niet vanuit gaan dat de bouw van de twee woningen op de in het plan voorziene plek afbreuk zou doen aan de waarde van het beschermd dorpsgezicht.
2.7.3. Gelet hierop hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan te onthouden hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van de gemeenteraad en [appellant sub 3] zijn (in zoverre) gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.7.4. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om alsnog goedkeuring te verlenen aan de desbetreffende plandelen.
2.8. Het beroep van de Werkgroep Milieubeheer heeft betrekking op de goedkeuring van het plandeel dat voorziet in een uitbreiding van het HAVO scholencomplex Notre Dame des Anges. Appellante heeft aangevoerd dat de school midden in een ecologische verbindingszone ligt en dat de met het plan mogelijk gemaakte nieuwbouw de verwezenlijking van deze zone onmogelijk maakt. Zij wijst er voorts op dat het scholencomplex wellicht wordt verplaatst.
2.8.1. De gemeenteraad heeft aan het plandeel waarop het scholencomplex ligt de bestemming “Bijzondere doeleinden” gegeven. Ook is aan een deel van de gronden van het gebied de bestemming “Natuurontwikkelingsgebied” toegekend.
2.8.2. Verweerders hebben aan dit deel van het plan hun goedkeuring verleend. Ter zitting is van hun kant echter naar voren gebracht dat zij zich bij nader inzien op een ander standpunt stellen dan zij in hun bestreden besluit hebben gedaan. In verband hiermee komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellante is gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.9. [appellant sub 5] wenst een woonbestemming voor haar perceel aan de [locatie sub 5]. Zij betoogt dat de bestaande bebouwing reeds langere tijd wordt bewoond. Voorts betoogt zij dat op haar percelen kadastraal bekend […], […] en […] een bouwmogelijkheid voor een landhuis moet worden geschapen.
2.9.1. De gemeenteraad heeft de bestaande bebouwing van appellante bestemd als “Woondoeleinden” als bedoeld in artikel 7 van de planvoorschriften met de nadere aanduiding “zone bijgebouwen”. Permanente bewoning is niet toegestaan. Nieuwe woningen zijn in het desbetreffende gebied niet toegestaan om het beschermde dorpsgezicht in stand te houden. Voorts dienen de aanwezige natuurwaarden niet verder te worden aangetast.
2.9.2. Verweerders hebben geen reden gezien dit onderdeel van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij stellen dat het tuinhuisje ongeschikt is voor bewoning en ook de locatie op de stuwwal in de rand van het natuurgebied ongeschikt is voor bewoning.
2.9.3. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het standpunt van verweerders dat eventuele tijdelijke bewoning van het tuinhuis in het (verre) verleden geen aanleiding kan geven tot het bestemmen van het bouwwerk tot woning, acht de Afdeling niet onredelijk. De Afdeling is voorts met verweerders van oordeel dat, nu dit deel van Ubbergen is aangewezen tot beschermd dorpsgezicht, er niet ten onrechte terughoudend met eventuele nieuwe bebouwing wordt omgegaan. Voorts hebben verweerders niet ten onrechte geoordeeld dat er geen goede ontsluitingsmogelijkheden voor het perceel zijn.
2.9.4. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9.5. Het beroep van [appellant sub 5] is mitsdien ongegrond.
2.10. Het beroep van [appellant sub 6] ziet op het vervallen van bouwmogelijkheden op zijn perceel aan de [locatie sub 6]. Voorts acht hij het aanlegvergunningenstelsel voor zijn tuin onnodig beperkend, en stelt hij dat er onvoldoende rekening is gehouden met planschade.
2.10.1. De gemeenteraad heeft het perceel van appellant bestemd tot “Waardevolle tuin” als bedoeld in artikel 5 van de planvoorschriften. Voorts is ter plekke van de bestaande woning de bestemming “Woondoeleinden” opgenomen. De gemeenteraad wijst erop dat in het bestemmingsplan een beperking aan het gebruik van de gronden en aan het oprichten van bouwwerken is gesteld om het dorpsgezicht te beschermen. De bijzondere natuurwaarden rechtvaardigen een hoge mate van bescherming, aldus de gemeenteraad.
2.10.2. Verweerders achten dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat door de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht een bijzondere situatie is ontstaan. Verandering van het karakter van de ruimtelijke omgeving moet worden uitgesloten, aldus verweerders.
2.10.3. De Afdeling acht het standpunt van verweerders dat het toestaan van nieuwe bebouwing op het perceel van appellant afbreuk zal doen aan de waarden die hebben geleid tot aanwijzing van dit deel van Ubbergen tot beschermd dorpsgezicht, niet onredelijk. Verweerders hebben niet ten onrechte gesteld dat de schaal en openheid van de huidige bebouwing behouden dienen te blijven. Het perceel maakt onderdeel uit van de stuwwal. De tuinen binnen het beschermd dorpsgezicht zijn alle bestemd tot “Waardevolle tuin”. Verweerders hebben niet ten onrechte geoordeeld dat het aanlegvergunningenstelsel ervoor moet zorgen dat zorgvuldig met de aanwezige natuurwaarden wordt omgegaan. Bij de vaststelling van het plan is aandacht besteed aan de economische haalbaarheid van het plan. Hierbij is geen rekening gehouden met planschadevergoedingen. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 ligt het in de rede bij het onderzoek met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan aan mogelijke planschade aandacht te besteden, indien de planschade op voorhand is te voorzien. Appellant heeft slechts gesteld dat er sprake zal zijn van planschade. Daarbij heeft hij geen argumenten aangevoerd op basis waarvan thans moet worden aangenomen dat deze schade zich in de door hem gestelde omvang zal voordoen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders het plan in strijd met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 hebben goedgekeurd.
2.10.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.10.5. Het beroep van [appellant sub 6] is mitsdien ongegrond.
2.11. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van [appellant sub 3] dienen verweerders op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de gemeenteraad van Ubbergen en de Werkgroep Milieubeheer is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de gemeenteraad van Ubbergen gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 3] en de Werkgroep Milieubeheer geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 28 november 2000, no. RE2000.42904, voor zover het betreft
a. de onthouding van goedkeuring aan de plandelen met de bestemming “Woondoeleinden” aan de Kasteelselaan aan de zuidelijke zijde van de waterkerskwekerij;
b. de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bijzondere doeleinden” dat betrekking heeft op het HAVO-scholencomplex;
III. verleent goedkeuring aan de onder II, onder a, bedoelde plandelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd onder II, onder a;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] geheel, en het beroep van de gemeenteraad van Ubbergen voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de provincie Gelderland aan de gemeenteraad van Ubbergen, [appellant sub 3] en de Werkgroep Milieubeheer het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (zijnde € 204,20, respectievelijk € 102,10, respectievelijk € 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002