ECLI:NL:RVS:2002:AE9199

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202780/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • H. Beekhuis
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en vergunningplicht in het kader van de Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn, waarbij het verzoek om bestuursdwang ten aanzien van activiteiten op een perceel is afgewezen. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 6 november 2001 is genomen. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 september 2002, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. P. Keijzer. De verweerders, vertegenwoordigd door ambtenaar G. Jansen, stelden dat er geen sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, omdat de activiteiten niet bedrijfsmatig zouden zijn en er geen vergunning was verleend.

De Raad van State heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van bedrijfsmatige activiteiten op het perceel, gezien het aantal gehouden dieren en de wijze van huisvesting. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat de activiteiten op het perceel voldoen aan de definitie van een inrichting volgens de Wet milieubeheer, en dat de burgemeester en wethouders derhalve bevoegd waren om bestuursdwang toe te passen. Het bestreden besluit is vernietigd, omdat het niet kon worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag lag. De gemeente Borger-Odoorn is veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moet het griffierecht vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van vergunningen voor activiteiten die onder de Wet milieubeheer vallen en de bevoegdheid van het gemeentebestuur om handhavend op te treden wanneer deze vergunningen ontbreken. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en onderstreept de rol van de Raad van State in het waarborgen van de rechtsbescherming van burgers tegen besluiten van het bestuur.

Uitspraak

200202780/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2000 hebben verweerders het verzoek van appellanten om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de activiteiten op het perceel [locatie] afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2001, verzonden op 9 november 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 december 2001, bij de arrondissementsrechtbank te Assen ingekomen op 19 december 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De arrondissementsrechtbank te Assen heeft het beroepschrift en de daarop betrekking hebbende stukken met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Raad van State.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2002, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen, en verweerders, vertegenwoordigd door G. Jansen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten en in werking te hebben.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder inrichting verstaan elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Besluit), in samenhang met Bijlage I, categorie 8.1, onderdeel a, is een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning vereist voor een inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.
2.2. Appellanten betogen dat op het perceel [locatie] sprake is van bedrijfsmatige activiteiten of activiteiten in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn. Hierdoor is volgens hen op dit perceel sprake van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, waarvoor echter geen vergunning krachtens die wet is verleend. Verweerders waren dan ook gerechtigd handhavend op te treden, aldus appellanten.
2.3. Verweerders stellen dat geen sprake is van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer. Zij stellen dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten omdat uit de activiteiten geen wezenlijke inkomsten worden verkregen en tevens niet is gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie. Voorts stellen verweerders dat gezien het aantal gehouden dieren en de wijze van huisvesting geen sprake is van activiteiten in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn.
2.4. Het perceel [locatie], dat ongeveer twee hectare groot is, omvat twee schuren, een weiland en een springbak voor paarden. In de twee schuren wordt een veebestand van wisselende samenstelling gehouden. Uit de stukken blijkt dat ten tijde van het primaire en het bestreden besluit in elk geval tenminste een paard, vier pony’s, zestig kippen, zeven cavia’s en twee honden aanwezig waren. Daarnaast is sprake van mestopslag. Uit de stukken is verder gebleken dat via advertenties en via een reclamebord op het perceel [locatie] dieren en materiaal te koop worden aangeboden ten behoeve van het verhandelen daarvan. Op jaarbasis zijn de laatste vijf jaar gemiddeld 400 advertenties in huis-aan-huis-bladen en paarden(sport)bladen geplaatst .
Gezien de omvang van het op het perceel gehouden veebestand in combinatie met de mate van handel van dieren en materiaal, zoals dit onder meer blijkt uit het aantal geplaatste advertenties, en in aanmerking genomen de wijze van huisvesting van de aanwezige dieren en de hiermee samenhangende mestopslag, is de Afdeling van oordeel dat sprake is van een bedrijfsmatige bedrijvigheid in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Hetgeen door verweerders is aangevoerd aangaande de winstgevendheid van het bedrijf doet, wat hier verder van zij, aan het vorenstaande niet af.
De onderhavige inrichting is, gezien categorie 8.1 van bijlage I bij het Besluit, vergunningplichtig op grond van de Wet milieubeheer, zodat verweerders gerechtigd waren om gebruik te maken van hun bevoegdheid bestuursdwang toe te passen. Nu zij dit in het bestreden besluit hebben miskend, kan het besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en is het besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn van 6 november 2001;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00. Dit bedrag is geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het bedrag dient door de gemeente Borger-Odoorn te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Borger-Odoorn aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H. Beekhuis en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002
243-396.