ECLI:NL:RVS:2002:AE9210

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201564/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Herziening Villapark e.o. en goedkeuring door gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Herziening Villapark e.o." door de gemeenteraad van Helmond, dat op 26 juni 2001 is vastgesteld. De gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben op 29 januari 2002 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de goedkeuring in strijd is met het gemeentelijke beleid en het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 augustus 2002 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de verweerders aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de bestemming van een pand van "Woongebied I" naar "Kantoren en vrijstaande woningen". Appellant betoogt dat de uitbreiding van de bestaande bebouwing in strijd is met het beleid dat geldt voor het gebied, aangezien het vorige bestemmingsplan nog maar drie jaar van kracht is. De gemeenteraad stelt echter dat het pand al meer dan 30 jaar als kantoor in gebruik is en dat de uitbreiding slechts een geringe omvang heeft.

De Afdeling concludeert dat de gedeputeerde staten niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten het plan goed te keuren, omdat de uitbreiding niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid. De Afdeling vernietigt het besluit van de gedeputeerde staten en onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Kantoren en vrijstaande woningen". Tevens worden de proceskosten van appellant vergoed door de provincie Noord-Brabant.

Uitspraak

200201564/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2001 heeft de gemeenteraad van Helmond, op voorstel van burgemeester en wethouders van 1 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Herziening Villapark e.o. / [locatie]".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 29 januari 2002, nr. 770885, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 mei 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. F.H.H. Smeets, advocaat te Helmond, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Heijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het gemeentebestuur vertegenwoordigd door mr. E.G.H. Hollink, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd het pand aan de [locatie] overeenkomstig de feitelijke situatie te bestemmen. Derhalve wordt de bestemming “Woongebied I” gewijzigd in de bestemming “Kantoren en vrijstaande woningen”. Daarnaast voorziet het plan in uitbreiding van de bestaande bebouwing. Verweerders hebben bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant voert aan dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd voorzover het betreft de uitbreidingsmogelijkheid die in het plan is voorzien. Volgens hem is deze in strijd met het beleid dat is opgenomen in het voor het gehele gebied geldende bestemmingsplan. Tevens voert appellant aan dat verweerders bij hun belangenafweging onvoldoende rekening hebben gehouden met het rechtszekerheidsbeginsel, gezien het feit dat het vorige bestemmingsplan nog maar drie jaar van kracht is.
2.3.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedoelde pand gedurende meer dan 30 jaar als kantoor in gebruik is en dat ten gevolge van verschillende verbouwingen het pand ook niet meer als woning is te gebruiken. Ten aanzien van de uitbreiding heeft de gemeenteraad betoogd dat het slechts een geringe uitbreiding betreft, die voor een groot gedeelte slechts in één laag zal worden uitgevoerd.
2.3.2. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en betogen dat het door appellant aangehaalde gemeentelijke beleid ziet op de vestiging van nieuwe kantoren. In de onderhavige situatie gaat het echter om het positief bestemmen van een reeds jaren bestaande kantoorfunctie. Mede gelet op de ligging van het pand dichtbij het centrum en de nabijgelegen ontsluitingsweg hebben verweerders ingestemd met een kantoorbestemming op de onderhavige locatie.
2.3.3. Het plangebied van deze gedeeltelijke herziening is gelegen binnen een woonwijk en had in het plan “Villapark e.o.” een woonbestemming. Het ter plaatse aanwezige pand is echter reeds gedurende 30 jaar als kantoor in gebruik.
Het gemeentelijke beleid zoals vermeld in de plantoelichting van het bestemmingsplan “Villapark e.o.”, is erop gericht het open en royale karakter van de woonomgeving te behouden. Daarom voert men ten aanzien van kantoorvestiging in monumentale panden een zogenoemd “nee, tenzij-beleid”. Dit houdt in dat andere dan planologische overwegingen incidenteel aanleiding kunnen geven om medewerking te verlenen aan kleinschalige kantoorvestigingen buiten de prioriteitslocaties. Als voorwaarde geldt daarbij onder meer dat geen sprake mag zijn van uitbreiding van het pand.
Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien waarom dit beleid in beginsel niet van toepassing zou zijn op dit plan, aangezien het gaat om de wijziging van een woonbestemming in een kantoorbestemming. Niet in geschil is dat het hier geen prioriteitslocatie betreft zoals omschreven in het vorige plan.
De oppervlakte van het oorspronkelijke pand ter plaatse bedraagt 180 m2 en bestaat uit twee verdiepingen. Op de begane grond is het pand eerder uitgebreid met 100 m2, zodat de totale bedrijfsvloeroppervlakte 460 m2 bedraagt. Het plan staat daarnaast een uitbreiding in één laag toe met 143 m2, hetgeen ongeveer 31% van de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte is. Van een geringe uitbreiding kan derhalve niet worden gesproken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de gebruikers van het pand geen directe behoefte bestaat aan deze uitbreiding, doch dat men voor de toekomst wel een uitbreidingsmogelijkheid wil houden. Naar het oordeel van de Afdeling is de noodzaak van deze omvangrijke uitbreiding niet aangetoond en is een dergelijke uitbreiding niet in overeenstemming met het gemeentelijk beleid voor het gebied. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aanleiding zou bestaan tot afwijking van het beleid, is niet gebleken.
2.3.4. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Hieruit volgt dat het beroep van appellant gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover verweerders daarbij goedkeuring hebben verleend aan een plandeel met de bestemming “Kantoren en vrijstaande woningen”, nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om tevens goedkeuring te onthouden aan het hiervoor genoemde plandeel.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 29 januari 2002, nr. 770885, voorzover verweerders daarbij goedkeuring hebben verleend aan een plandeel met de bestemming “Kantoren en vrijstaande woningen”, nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het hiervoor onder II weergegeven plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. veroordeelt gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 690,91, waarvan een gedeelte groot
€ 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002
234-425.