ECLI:NL:RVS:2002:AE9214

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106231/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Middengebied Herwijnen-Vuren en goedkeuring door gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Middengebied Herwijnen-Vuren" door de gedeputeerde staten van Gelderland. De gemeenteraad van Lingewaal heeft op 5 april 2001 het bestemmingsplan vastgesteld, maar de gedeputeerde staten hebben bij besluit van 6 november 2001 gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Burgemeester en wethouders van Lingewaal en de besloten vennootschap De Lingewaelsche Beheer B.V. hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 19 augustus 2002.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan een planologische regeling voor het buitengebied van Lingewaal behelst, met een focus op bestaande agrarische bedrijven. De gedeputeerde staten hebben goedkeuring onthouden aan bepaalde onderdelen van het plan, omdat deze in strijd zouden zijn met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de argumenten van de appellanten, waaronder de noodzaak van uitbreiding van de golfbaan en de wijzigingsbevoegdheid van de burgemeester en wethouders, beoordeeld.

De Afdeling concludeert dat de gedeputeerde staten in redelijkheid hebben kunnen stellen dat het plan op verschillende punten niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en de Afdeling heeft de beslissing van de gedeputeerde staten bevestigd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2002.

Uitspraak

200106231/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. burgemeester en wethouders van Lingewaal,
2. de besloten vennootschap De Lingewaelsche Beheer B.V., gevestigd te Spijk,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2001 heeft de gemeenteraad van Lingewaal, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 februari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Middengebied Herwijnen-Vuren".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 6 november 2001, kenmerk RE2001.37576, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben burgemeester en wethouders bij brief van 11 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, en de besloten vennootschap De Lingewaelsche Beheer B.V. bij brief van 28 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2002 hebben verweerders afgezien van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F.J.M. de Bruijn en
P. Piket, ambtenaren van de gemeente, De Lingewaelsche Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. H. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een deel van het buitengebied van de gemeente Lingewaal. Het accent hierbij ligt op de bestaande agrarische bedrijven en de mogelijkheden van uitbreiding of verandering van deze bedrijven.
Verweerders hebben bij het bestreden besluit gedeeltelijk goedkeuring aan het plan onthouden.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Verweerders hebben het plan gedeeltelijk in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij achten de mogelijkheid dat nieuwe agrarische bouwpercelen kunnen worden aangewezen met een oppervlakte van 1,5 ha, zoals bepaald in de artikelen 4, elfde lid, en 5, veertiende lid, van de planvoorschriften, in strijd met het algemeen geldende beleid van de gemeente en niet passend in de gehanteerde plansystematiek. Verweerders vinden verder dat op de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijven voorkomen die als niet passend in het plangebied moeten worden beschouwd in de zin van het streekplanbeleid. Voorts achten zij de in het plan voorziene uitbreiding van de golfbaan in strijd met het provinciaal beleid.
2.4. Burgemeester en wethouders en De Lingewaelsche Beheer B.V. kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen voor zover verweerders daarbij goedkeuring hebben onthouden aan de hierna te noemen artikelen van het plan. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat verweerders ten aanzien van de artikelen 4, elfde lid, en 5, veertiende lid, van de planvoorschriften slechts goedkeuring dienden te onthouden aan de mogelijkheid nieuwe agrarische bouwpercelen aan te wijzen voor zover deze percelen groter zijn dan 1 ha. Verder vinden zij dat verweerders ten aanzien van artikel 24, tweede lid, onder l, sub 1, van de planvoorschriften alleen goedkeuring hadden moeten onthouden aan bepaalde delen van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voorts zijn Burgemeester en wethouders van mening dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 24, vierde lid, van de planvoorschriften niet op problemen stuit. In dit verband betwijfelen zij of het gebied is aan te merken als waardevol bosgebied en stellen zij dat bij het opstellen van het plan voldoende rekening is gehouden met natuurcompensatie. De Lingewaelsche Beheer B.V. stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de golfbaan, die artikel 24, vierde lid, van de planvoorschriften mogelijk maakt, noodzakelijk is om een volwaardige golfbaan te krijgen, zowel wat betreft golftechnische redenen als voor de exploitatie. Daarnaast voert zij aan dat Staatsbosbeheer de grond waarop de uitbreiding is voorzien in de nabije toekomst aan haar in erfpacht zal uitgeven.
2.5. Gelet op het algemeen beleid van de gemeente, zoals verwoord in de plantoelichting in paragraaf 4.3.3, wordt gestreefd naar bouwpercelen met een maximum oppervlakte van 1 ha. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid krachtens de artikelen 4, tiende lid, en 5, twaalfde lid, van de planvoorschriften kunnen de bouwpercelen vergroot worden tot 1,5 ha. Verweerders kunnen met dit beleid instemmen.
Het vorenstaande komt de Afdeling niet onredelijk voor.
Ingevolge de artikelen 4, elfde lid, en 5, veertiende lid, van de planvoorschriften kunnen op gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” of “Agrarisch gebied met landschapswaarden”, zonder de aanduiding “intensieve veehouderij toegestaan”, nieuwe agrarische bouwpercelen worden aangewezen met een oppervlakte van maximaal 1,5 ha.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die afwijking van het gemeentelijk beleid in dit geval rechtvaardigen.
Gelet op het vorenstaande alsmede de algemene strekking van de desbetreffende bepalingen in aanmerking genomen, hebben verweerders het aanwijzen van nieuwe agrarische bouwpercelen tot maximaal 1,5 ha in redelijkheid in strijd kunnen achten met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.1. Voorts overweegt de Afdeling dat verweerders terecht niet een besluit hebben genomen dat ertoe zou strekken dat nieuwe agrarische bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 1 ha door burgemeester en wethouders kunnen worden aangewezen. Verweerders kunnen niet vermeende gebreken in het plan in hun besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan herstellen door hierin aanvullingen op dat plan op te nemen. Artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:29 van de Algemene wet bestuursrecht, brengt namelijk met zich dat, behoudens de zich in dit geval niet voordoende mogelijkheid een aanlegvergunningstelsel in het leven te roepen, gedeputeerde staten een bestemmingsplan slechts (al dan niet gedeeltelijk) kunnen goedkeuren of niet goedkeuren. Er bestaat geen wettelijke basis voor de door burgemeester en wethouders voorgestane mogelijkheid. In zoverre is het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
De omstandigheid dat ingevolge artikel 5, veertiende lid, van de planvoorschriften het college alvorens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid advies moet inwinnen bij de provinciale dienst doet aan het vorenstaande niet af.
2.5.2. Blijkens artikel 24, tweede lid, onder l, sub 1, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming binnen het bouwperceel waarop zich agrarische bebouwing bevindt die niet meer als zodanig in gebruik is wijzigen in een bestemming voor bedrijven die genoemd zijn in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Het plangebied is gelegen in landelijk gebied B, C en D als bedoeld in het streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan). In paragraaf 3.4 van het streekplan is vermeld dat in landelijk gebied B natuur de belangrijkste functie is. Functieverandering door hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing dient te passen binnen de doelstellingen van het gebied. Voor de functies wonen en (passende) recreatie zijn mogelijkheden aanwezig, daarnaast zijn er beperkte kansen voor kleinschalige zakelijke dienstverlenende activiteiten. In landelijk gebied C is de landbouw de belangrijkste functie. Mogelijkheden voor functieverandering door hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing worden vooral in wonen, recreatie en (passende) niet-agrarische bedrijvigheid gezien. In landelijk gebied D is de landbouw richtinggevend voor de ontwikkeling van andere functies. Ten aanzien van nieuwe functies is er sprake van een terughoudend beleid; deze mogen de ontwikkeling naar een duurzame agrarische productiestructuur niet in de weg staan. Functieverandering door hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing is mogelijk als de huidige en toekomstige agrarische bedrijfsvoering in de directe omgeving daardoor niet wordt belemmerd.
Gelet op het soort bedrijven dat voorkomt op de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is de Afdeling van oordeel dat niet alle bedrijven die daar op voor komen passen binnen de hiervoor genoemde streekplandoelstellingen. Het vorenstaande in aanmerking genomen hebben verweerders in redelijkheid goedkeuring aan artikel 24, tweede lid, onder l, sub 1, van de voorschriften kunnen onthouden. Hierbij merkt de Afdeling op dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten geen onderscheid is gemaakt naar het soort bedrijf in relatie tot het gebied.
2.5.3. In paragraaf 3.4.2. van het streekplan is onder meer het volgende vermeld:
”Aantasting van oppervlakte en kwaliteit van natuur en bos is niet acceptabel. Hiertoe dienen de natuurgebieden planologisch beschermd te zijn. Gemeenten dienen ook het aanwezige bos als zodanig te bestemmen. (…) Alleen als er sprake is van een aan de specifieke locatie gebonden ontwikkeling waarvoor geen alternatieve locaties aanwezig zijn, kan natuur of bos plaats maken voor ander ruimtegebruik. Onttrekking dient altijd aansluitend aan een natuur- of boskern te worden gecompenseerd.”
Dit beleid acht de Afdeling niet onredelijk.
2.5.4. Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd de gronden met onder andere de bestemming “Bos met meervoudige doelstelling”, voor zover die op de ontwikkelingskaart zijn aangeduid als “uitbreiding golfbaan”, te wijzigen in de bestemming “Recreatie” met de nadere bestemming golfbaan, code R1.
De vorengenoemde gronden maken deel uit van het Lingebos. Het Lingebos is op kaart 17, behorende bij het streekplan, aangeduid als bestaand bos en heide, en wordt blijkens de daaraan toegekende bestemming ook door de gemeenteraad als zodanig aangemerkt.
Niet is gebleken dat de gemeenteraad bij het vaststellen van het plan een belangenafweging heeft gemaakt tussen enerzijds de noodzaak van uitbreiding van de golfbaan ter plaatse en anderzijds het behoud van het Lingebos. Daarnaast hebben verweerders in redelijkheid kunnen concluderen dat het plan niet voldoende waarborgen biedt voor compensatie van het verloren gaande bos.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders in redelijkheid kunnen stellen dat artikel 24, vierde lid, van de planvoorschriften in zoverre niet in overeenstemming is met het streekplan.
2.6. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op de bestreden punten in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002
218-409.