ECLI:NL:RVS:2002:AE9513

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202694/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • W.M.P. van Gemert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door burgemeester en wethouders van Deurne

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de burgemeester en wethouders van Deurne. De appellant, een omwonende, had beroep ingesteld tegen een besluit van 2 april 2002, waarbij de gemeente Deurne een last onder dwangsom had opgelegd aan vergunninghouder voor het houden van te veel varkens in strijd met de verleende vergunning. De opgelegde dwangsom bedroeg € 113,45 per dag, met een maximum van € 11.344,50. De appellant betoogde dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding stond tot het te beschermen belang en dat de vergunninghouder geen actie had ondernomen om de overtreding te beëindigen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 september 2002, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. van Groningen, en de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. V. Corstjens. De vergunninghouder was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans. De Afdeling heeft overwogen dat de gemeente in redelijkheid niet kon stellen dat de opgelegde dwangsom voldoende stimulans bood om de overtreding te beëindigen. De Afdeling oordeelde dat de dwangsom niet in redelijke verhouding stond tot de zwaarte van het geschonden belang en dat de gemeente Deurne in de proceskosten van de appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 692,51.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van het besluit van de burgemeester en wethouders van Deurne en de verplichting om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de gemeente opgedragen het griffierecht van € 109,00 aan de appellant te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij het opleggen van dwangsommen rekening te houden met de redelijkheid en de verhouding tot het geschonden belang.

Uitspraak

200202694/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2001 hebben verweerders aan [vergunninghouder] te [plaats] een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd van € 113,45 (ƒ 250,00) met een maximum van € 11.344,50 (ƒ 25.000,00) voor elke dag dat de door hem gedreven varkenshouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] in strijd met de bij besluit van 24 september 1991 krachtens de Hinderwet verleende vergunning in werking is.
Bij besluit van 2 april 2002, verzonden op 9 april 2002, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 mei 2002, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. V. Corstjens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Deurne.
2. Overwegingen
2.1. Appellant, omwonende, kan zich niet verenigen met de hoogte van de opgelegde dwangsom. Deze staat volgens hem in geen enkele verhouding tot het te beschermen belang. Derhalve gaat van de dwangsom geen stimulans uit de overtreding te beëindigen. Dit wordt bevestigd door het feit dat vergunninghouder sedert het opleggen van de dwangsom geen actie heeft ondernomen de overtreding te beëindigen, aldus appellant.
2.1.1. Verweerders stellen dat zij verwachten dat van de opgelegde dwangsom een voldoende stimulans uitgaat om de illegale situatie te beëindigen. Voorzover mocht blijken dat de opgelegde dwangsom niet afdoende mocht zijn, zullen zij overwegen een nieuwe hogere dwangsom op te leggen. Verder stellen zij dat zij in het bestreden besluit van een hogere dwangsom hebben afgezien omdat het er toe zou kunnen leiden dat vergunninghouder daartegen beroep instelt, hetgeen een vertragende werking zou hebben.
2.1.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge het vierde lid stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.1.3. Vaststaat dat in de inrichting meer varkens worden gehouden dan op grond van de op 24 september 1991 krachtens de Hinderwet verleende vergunning is toegestaan. Verweerders zijn derhalve gerechtigd om van hun bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik te maken. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerders de hoogte van de opgelegde dwangsom in redelijkheid toereikend hebben kunnen achten om de overtreding van de vergunning ongedaan te maken.
2.1.4. Niet in geschil is dat in 2001 in de inrichting ongeveer 230 vleesvarkens te veel werden gehouden. De opgelegde dwangsom, die bij het bestreden besluit is gehandhaafd, wordt verbeurd per dag dat de vergunning niet wordt nageleefd. De te verbeuren dwangsom komt, uitgaande van het aantal teveel gehouden varkens, overeen met ongeveer € 0,50 per vleesvarken dat per dag teveel wordt gehouden. Gelet hierop en hetgeen voor het overige uit de stukken is gebleken is de Afdeling van oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen stellen dat de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de opgelegde dwangsom. Het onderdeel treft doel. Overigens is gebleken dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de opgelegde dwangsom al volledig was verbeurd. Desondanks is niet gebleken dat vergunninghouder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit al een begin heeft gemaakt de overtreding ongedaan te maken. Verder is het in het kader van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht niet relevant of vergunninghouder al dan niet beroep in zal stellen; bovendien had dat beroep zich uitsluitend kunnen richten tegen de verhoging en niet tegen de oorspronkelijk bepaalde dwangsommen.
2.2. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.3. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Deurne van 2 april 2002;
III. draagt burgemeester en wethouders van Deurne op binnen 2 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Deurne in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,51, waarvan een gedeelte groot
€ 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Deurne te worden betaald aan appellant;
V. gelast dat de gemeente Deurne aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Gemert
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002
243-307.