ECLI:NL:RVS:2002:AE9514

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201612/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door Wetterskip Marne-Middelsee

Op 30 oktober 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door het dagelijks bestuur van het Wetterskip Marne-Middelsee. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding dat door het dagelijks bestuur op 6 januari 2000 werd afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond op 2 november 2000. De rechtbank te Leeuwarden verklaarde op 14 februari 2002 het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden aanvulde in april 2002. De zitting vond plaats op 14 oktober 2002, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.H. van der Wal, en het dagelijks bestuur door gemachtigde J.J. Koersma.

De Raad van State overwoog dat volgens artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding een kwantiteitsbeheerder verplicht is om peilbesluiten vast te stellen voor oppervlaktewateren. Appellante stelde dat zij sinds 1991 schade aan haar woning ondervond door een peilverlaging die in 1970 had plaatsgevonden. Het dagelijks bestuur had haar verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 40 van de Wet op de waterhuishouding afgewezen. De rechtbank oordeelde terecht dat de schade van appellante niet het gevolg was van het peilbesluit dat op 17 december 1993 was genomen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2002.

Uitspraak

200201612/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 februari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het Wetterskip Marne-Middelsee.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2000 heeft het dagelijks bestuur van het Wetterskip Marne-Middelsee (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2000 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de adviescommissie behandeling bezwaren Wetterskip Marne-Middelsee van 6 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 februari 2002, verzonden op 15 februari 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 mei 2002 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J.J. Koersma, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: Wwh), dat in werking is getreden op 1 juli 1990 en nadien is gewijzigd, is, voor zover thans van belang, een kwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen. De kwantiteitsbeheerder draagt er zorg voor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
Ingevolge artikel 40 van de Wwh, dat op dezelfde datum in werking is getreden, wordt, voor zover hier van belang, aan degene die ten gevolge van het vaststellen of wijzigen van een peilbesluit schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet op andere wijze voldoende is verzekerd, door het gezag dat het desbetreffende besluit heeft genomen, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend.
2.2. Appellante stelt dat sinds 1991 schade aan haar woning is opgetreden als gevolg van de peilverlaging die omstreeks 1970 heeft plaatsgevonden in het kader van de ruilverkaveling “De Sneeker Oudvaart”. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek van appellante haar op de voet van artikel 40 van de Wwh vergoeding van die schade toe te kennen afgewezen.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de door appellante gestelde schade niet het gevolg is van de vaststelling van het op 17 december 1993 genomen peilbesluit “De Sneeker Oudvaart”. Het betoog van appellante dat dit peilbesluit niets meer behelst dan de vastlegging van de omstreeks 1970 plaatsgehad hebbende peilverlaging, wat daarvan verder zij, doet daaraan niet af.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002
195-55.