200101274/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van IJsselstein,
appellanten,
burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerders.
Bij besluit van 25 januari 2001, kenmerk 01.0281/GBO, hebben verweerders de aanvraag van appellanten om krachtens de artikelen 8.23 en 8.25 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 5 augustus 1980 aan de naamloze vennootschap “Nederlandsche Omroep-Zendermaatschappij N.V.” krachtens de Hinderwet verleende vergunning voor een zendinstallatie op het adres Biezendijk 3 te Lopikerkapel te wijzigen en/of geheel of gedeeltelijk in te trekken, afgewezen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en J.A.M. van Mourik, ambtenaar van de gemeente IJsselstein, en verweerders, vertegenwoordigd door G.A.J. Bovens, ambtenaar van de gemeente Lopik, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.C.C.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 8.23, vierde lid, van deze wet, is paragraaf 3.5.6 van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking.
Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, kan het bevoegd gezag – kort weergegeven – een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken.
Ingevolge artikel 8.25, zevende lid, is – kort weergegeven – met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking krachtens het eerste lid paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2.2. Verweerders hebben gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Hoewel uit de stukken is gebleken dat het bestreden besluit niet geheel overeenkomstig de in paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde procedure is voorbereid, moet worden geoordeeld dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002