ECLI:NL:RVS:2002:AE9522

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200292/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • K. Brink
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Klazienaveen en gevolgen voor ruimtelijke ordening

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Klazienaveen, 1e partiële herziening" door de gemeenteraad van Emmen, dat op 26 april 2001 is vastgesteld. De gedeputeerde staten van Drenthe hebben op 27 november 2001 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit bestemmingsplan. Appellant sub 1 en appellante sub 2 hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de gevolgen van het plan voor de ruimtelijke ordening en het karakter van het gebied. De appellanten vrezen dat de bouw van een woon- en winkelcomplex het zicht op het karakteristieke water in Klazienaveen zal ontnemen en dat de doorvaart van het Van Echtenskanaal zal worden geblokkeerd. Daarnaast stellen zij dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe, dat het behoud van vaarroutes voor de pleziervaart waarborgt.

De Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2002 ter zitting behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de gedeputeerde staten bij hun besluit de beoordelingsmarges niet hebben overschreden en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft vastgesteld dat de afstand tussen het op te richten complex en de woning van appellant sub 1 voldoende is en dat de parkeervoorzieningen adequaat zijn. De behoefte aan het winkelcomplex is onderbouwd door onderzoek, waaruit blijkt dat er ruimte is voor uitbreiding in het winkelbestand van Klazienaveen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen die met het bestemmingsplan zijn gediend. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten is bevestigd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2002.

Uitspraak

200200292/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. [appellante], wonend te [woonplaats]
en
gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2001 heeft de gemeenteraad van Emmen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 16 april 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Klazienaveen, 1e partiële herziening".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 27 november 2001, kenmerk 6.4/2001004660, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 14 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2002, en appellante sub 2 bij brief van 14 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2002, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij brief van 24 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2002, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellante sub 2, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door C. Schaafsma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A.S. Heine, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied ligt in het centrum van de kern Klazienaveen en voorziet in de bouw van een woon- en winkelcomplex en de herindeling van de openbare ruimte in het plangebied. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten sub 1 en 2 hebben aangevoerd dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Centrumbebouwing (Cb)” hebben goedgekeurd. Op de gronden met deze bestemming zal een woon- en winkelcomplex worden opgericht. Zij kunnen zich hiermee niet verenigen omdat het zicht op het karakteristieke water in Klazienaveen daardoor wordt ontnomen. Voorts hebben zij hier bezwaar tegen omdat het Van Echtenskanaal door het complex zal worden overkluisd, waardoor de doorvaart van de hoofdverbinding Hoogeveen, Erica, Klazienaveen, Ter Apel en Duitsland zal worden geblokkeerd. Appellante sub 2 heeft daarnaast aangevoerd dat het plan op dit punt in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (verder te noemen: POP), waarin juist een groot belang wordt toegekend aan het behoud van de vaarroutes voor het gebruik van de pleziervaart.
Appellant sub 1 heeft voorts aangevoerd dat door de bouw van het complex en de toenemende parkeer- en verkeersintensiteit zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast, waardoor tevens de waarde van zijn woning zal dalen.
Appellante sub 2 meent tot slot dat de noodzaak tot vestiging van meer winkels ontbreekt, zowel uit stedenbouwkundig als uit distributieplanologisch oogpunt.
2.3.1. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en hebben het goedgekeurd.
2.3.2. Ingevolge hoofdstuk C 3, paragraaf 6, van het POP dient de vaarverbinding tussen Erica en Ter Apel via de zogenaamde zuidelijke route te worden opengehouden. Deze verbinding is als aan te leggen recreatieve vaarverbinding al opgenomen in het streekplan Drenthe van 1990. Voorshands wordt volstaan met de ruimtelijke reservering van dit tracé dat grotendeels nog aanwezig is. Praktisch komt dit er voorlopig op neer dat bij de beoordeling van bestemmingsplannen erop toegezien wordt dat deze vaarverbinding in de toekomst niet onmogelijk wordt gemaakt.
Voorts is er een studie gaande, waarbij onder andere wordt bezien of er ook nog andere mogelijkheden zijn om de verbinding tussen Erica en Ter Apel te realiseren, dan via deze zuidelijke route, waaronder een route via Bladderswijk en Nieuw-Dordrecht naar het Scholtenskanaal. Het reeds op de ontwikkelingskaart aangegeven zuidelijk tracé, eventueel met een variant direct zuidelijk van Klazienaveen, dan wel met gebruikmaking van het Dommerskanaal, is hiervoor in beeld, aldus het POP. De afdeling acht het hiervoor genoemde beleid niet onredelijk.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat het Van Echtenskanaal op meerdere plaatsen reeds overkluisd dan wel geblokkeerd is. Daarnaast is gebleken dat met het POP nadrukkelijk niet beoogd is te voorzien in een vaarverbinding die via het Van Echtenskanaal door Klazienaveen zal lopen. In het kader van het Streekplan Drenthe van 1990 was dit evenmin het geval.
Gelet op het voorgaande acht Afdeling het standpunt van verweerders dat het plan, wat betreft de overkluizing van het kanaal, niet is vastgesteld in strijd met het POP, niet onjuist.
2.3.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor “Centrumbebouwing (Cb)” aangewezen gronden onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel, kantoren, horeca, woondoeleinden en parkeervoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid, onder b, van dit artikel mag de bebouwing op de gronden met de bestemming “Centrumbebouwing” niet hoger zijn dan 10 meter.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat tussen het op te richten woon- en winkelcomplex en de woning van appellant sub 1 sprake is van een ruime afstand.
Voorts is het van belang dat ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de planvoorschriften de parkeervoorzieningen voor het complex onder de eerste bouwlaag daarvan dienen te worden aangelegd.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het woon- en leefklimaat van appellant sub 1 vanwege de bouw van het woon- en winkelcomplex, gelet op de geringe hoogte daarvan en de ruime afstand tussen zijn woning en het gebouw, op onevenredige wijze zal worden aangetast. Dat het woon- en leefklimaat vanwege een toenemende verkeers- en parkeerintensiteit zal verslechteren acht zij evenmin aannemelijk, nu niet is gebleken dat de in het plan opgenomen parkeer- en verkeervoorzieningen ontoereikend zijn.
Met betrekking tot de waardedaling van de woning van appellant sub 1 is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is dat deze een zodanige omvang zal hebben dat verweerders hieraan een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
2.3.4. Wat betreft de behoefte aan het woon- en winkelcomplex is uit de plantoelichting en het verhandelde ter zitting het volgende duidelijk geworden. In de huidige situatie bevindt het winkelcentrum van het dorp zich aan beide zijden van het Van Echtenskanaal. Hierdoor liggen de winkels op grote loopafstand van elkaar, hetgeen een nadelig effect heeft op de ontwikkeling van het centrum van het dorp. In het verleden zijn al stappen ondernomen om te komen tot een meer compact winkelcentrum. Uit onderzoek is echter gebleken dat het functioneren hiervan nog te wensen overlaat. Voorts is uit onderzoek naar voren gekomen dat in het winkelbestand van Klazienaveen nog ruimte is voor uitbreidingsmogelijkheden. Voor verschillende branches behoren verbeteringen dan wel toevoegingen tot de mogelijkheden.
De Afdeling is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de behoefte aan de vestiging van het winkelcomplex hiermee voldoende aannemelijk is gemaakt.
2.3.5. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plandeel.
De beroepen zijn ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002
178-368.